In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], Swissport Cargo Services the Netherlands B.V. op 6 januari 2023 in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling was gepland voor 25 januari 2023, gelijktijdig met een andere procedure (zaaknummer 10262245 AO VERZ 22-146). Echter, op 24 januari 2023 trok eiser het kort geding in. Swissport verzocht daarop de kantonrechter om eiser te veroordelen in de proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de intrekking van het kort geding door eiser niet betekende dat de procedure voor de proceskostenveroordeling was vervallen, omdat Swissport tijdig had aangegeven een beslissing te wensen over de proceskosten.
Eiser had in het kort geding veroordeling van Swissport gevorderd tot wedertewerkstelling en betaling van salaris vanaf 1 november 2022, de datum van ontslag op staande voet. Swissport stelde dat deze vorderingen ook in de AO-zaak konden worden opgenomen, waardoor het kort geding onnodig was. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij het kort geding niet had kunnen combineren met de AO-zaak. De vorderingen in het kort geding waren namelijk nauw verbonden met de verzoeken in de AO-zaak.
De kantonrechter besloot eiser te veroordelen in de proceskosten van het kort geding, begroot op € 396,50 aan salaris voor de gemachtigde van Swissport. Dit bedrag is vastgesteld op de helft van het tarief dat gebruikelijk is voor een gemiddeld kort geding, omdat het kort geding was ingetrokken voordat Swissport een proceshandeling had verricht. Eiser is ook griffierecht verschuldigd, omdat de kantonrechter moest beslissen over de proceskosten.