ECLI:NL:RBNHO:2023:1949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
10107238 \ CV EXPL 22-3401
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning huurrecht na beëindiging relatie tussen contractueel medehuurders met belangenafweging

In deze zaak vorderen zowel de man als de vrouw een verklaring voor recht dat de één – met uitsluiting van de ander – het huurrecht toekomt van de woning waarvan zij beiden contractueel medehuurder zijn. De kantonrechter heeft op 9 maart 2023 geoordeeld dat het belang van de vrouw om in de woning te blijven, prevaleert boven het belang van de man. De man heeft de vordering ingesteld om het huurrecht aan hem toe te kennen, terwijl de vrouw verweer voerde en een tegenvordering indiende om het gebruiksrecht van de woning aan haar toe te wijzen. De rechter heeft vastgesteld dat de partijen sinds 6 november 2020 samen de woning huren en dat hun relatie is beëindigd. De vrouw heeft een minderjarig kind, dat bij haar verblijft, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat het belang van het kind bij een stabiele woonomgeving zwaar weegt in de belangenafweging. De kantonrechter heeft de vordering van de man afgewezen en de vordering van de vrouw toegewezen, met de bepaling dat de man de woning uiterlijk op 31 maart 2023 moet verlaten. De dwangsom voor het niet verlaten van de woning is vastgesteld op € 500,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10107238 \ CV EXPL 22-3401
Uitspraakdatum: 9 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.M. Stam
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. D.E. Oud
De zaak in het kort
In deze zaak vorderen zowel de man als de vrouw een verklaring voor recht dat de één – met uitsluiting van de ander – het huurrecht toekomt van de woning waarvan zij beiden contractueel medehuurder zijn. Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat het belang van de vrouw om in de woning te mogen blijven, prevaleert boven het belang van de man. De kantonrechter zal bepalen dat met ingang van 1 april 2023 de man het huurrecht niet langer zal voortzetten.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 september 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 7 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Partijen huren vanaf 6 november 2020 de woning [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning) van Stichting Parteon.
2.2.
Partijen hebben gedurende enige jaren een affectieve relatie gehad, waaruit een thans nog minderjarig kind, [kind] , is geboren. De relatie is ten einde gekomen, waarna [gedaagde] samen met [kind] de woning heeft verlaten. [eiser] woont tot op heden in de woning.

3.De vordering en de tegenvordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bepaalt dat [gedaagde] , met ingang van een maand na de datum van het vonnis, niet langer de huurovereenkomst van de woning voortzet.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat het huurrecht aan hehem moet worden toegekend. De relatie tussen partijen is beëindigd en zij kunnen niet samen in de woning kunnen blijven wonen. Hij heeft een groter belang bij voortzetting van het gebruik van de woning dan [gedaagde] . Hij voert daartoe aan dat [gedaagde] de woning al heeft verlaten en hij de huur sinds haar vertrek al alleen betaalt. Bovendien kan [gedaagde] de huur volgens [eiser] niet betalen. Verder voert [eiser] aan dat [gedaagde] , indien het huurrecht aan hem wordt toegekend, waarschijnlijk een urgentieverklaring krijgt waarmee zij aanspraak kan maken op een andere woning, terwijl het voor [eiser] veel lastiger is een andere woning te vinden. Daar komt bij dat het voor de onlangs tussen partijen overeengekomen omgangsregeling met [kind] van groot belang is dat [eiser] de woning behoudt.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] voert verweer en betwist dat zij de huur niet alleen kan betalen. Ook betwist [gedaagde] dat zij, indien het huurrecht aan [eiser] wordt toegewezen, een urgentieverklaring krijgt. Bovendien is het ook als zij wel een urgentieverklaring krijgt niet zeker dat zij op korte termijn andere woonruimte krijgt. Zij voert aan dat de onderhavige woning is verkregen via haar punten bij Woningnet, waardoor zij nu bijna op nul staat, terwijl [eiser] heeft kunnen sparen. [gedaagde] vordert daarom bij wijze van tegenvordering, dat de kantonrechter het gebruiksrecht van de woning aan haar toewijst en [eiser] veroordeelt de woning binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te verlaten, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij dat nalaat met een maximum van € 20.000,00.
4.2.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een groter belang heeft dan [eiser] om in de woning te blijven wonen, omdat zij de dagelijkse zorg heeft voor [kind] en haar sociale netwerk zich in de buurt van het gehuurde bevindt. [gedaagde] verblijft sinds 5 augustus 2022 in een Blijf van mijn Lijf huis. Deze plek is tijdelijk omdat het slechts een noodvoorziening betreft en geen duurzame oplossing.
4.3.
[eiser] voert verweer tegen de tegenvordering waarop hierna. voor zover relevant, wordt ingegaan..

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Partijen zijn beiden contractueel huurder van de woning en zijn het er over eens dat aan de huidige formele woonsituatie een einde dient te komen nu hun relatie is geëindigd. In dat kader vorderen beiden voor zichzelf het exclusieve gebruik van het gehuurde.
5.3.
Op grond van art. 7:267 lid 7 BW kunnen huurders en wettelijk medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing als twee contractuele medehuurders om de exclusieve voortzetting van het huurrecht twisten, zoals hier het geval is. [1] Uitgangspunt daarbij is dat
partijen als contractueel medehuurder in beginsel evenveel recht hebben op gebruik van de woning. Inhoudelijk komt een geschil ex art. 7:267 lid 7 BW er daarom op neer dat beoordeeld moet worden of het belang bij behoud van het huurrecht van de ene huurder zwaarder dient te wegen dan het belang van de andere huurder.
5.4.
Bij de afweging van de belangen, is in dit geval het belang van [kind] van doorslaggevende betekenis bij beantwoording van de vraag aan wie het gebruiksrecht moet worden toegekend. Niet weersproken is dat [gedaagde] de hoofdverzorger is van de dochter. Op de zitting hebben partijen weliswaar aangegeven dat partijen inmiddels een omgangsregeling hebben getroffen, maar dat neemt niet weg dat [kind] het grootste gedeelte van de tijd bij [gedaagde] verblijft en het voor een goede ontwikkeling van een kind een stabiele woonomgeving en zekerheid omtrent huisvesting van groot belang is
5.5.
Op dit moment wonen [gedaagde] en [kind] niet in de woning. De plek waar zij nu verblijven is echter niet bedoeld om langdurig te wonen. In zoverre heeft [gedaagde] er dan ook belang bij dat zij samen met [kind] naar de woning kan terugkeren. Dit geldt temeer nu uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt dat zij, gezien haar plaats op de wachtlijst bij Woningnet, niet binnen afzienbare tijd in aanmerking komt voor een andere woning. [eiser] heeft weliswaar betoogd dat [gedaagde] , indien het huurrecht aan hem wordt toegewezen, aanspraak kan maken op een urgentieverklaring, maar dat [gedaagde] die daadwerkelijk krijgt is onvoldoende vast komen te staan. Bovendien is zelfs een urgentieverklaring geen garantie dat [gedaagde] op korte termijn in aanmerking komt voor een andere woning. Daarnaast is het, als [gedaagde] al in aanmerking komt voor een andere woning, maar de vraag of dat in dezelfde omgeving zal zijn. Aangezien niet weersproken is dat het sociale netwerk van [gedaagde] , zich in tegenstelling tot dat van [eiser] die in [plaats 2] werkt en daar ook familie heeft wonen, in [plaats 1] bevindt, heeft [gedaagde] een zwaarwegende belang dat zij daar kan blijven wonen. De kantonrechter begrijpt dat het voor de omgangsregeling die partijen hebben getroffen voor [eiser] van belang is dat vaste woonruimte heeft, maar dat hoeft naar het oordeel van de kantonrechter niet perse de huidige woning te zijn.
5.6.
Het vorenstaande leidt ertoe dat genoemde belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] zal uitvallen. Daarbij heeft de kantonrechter meegewogen dat, anders dan door [eiser] is betoogd, [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij financieel draagkrachtig genoeg is om de huur van het gehuurde te kunnen voldoen.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen en de vordering van [gedaagde] wordt toegewezen, met dien verstande dat de totaal te verbeuren dwangsom wordt beperkt tot maximaal € 10.000,00. Ook ziet de kantonrechter in het verhandelde ter zitting aanleiding om de termijn waarbinnen [eiser] het gehuurde dient te verlaten te verlengen en bepaalt daarom dat [eiser] het gehuurde op uiterlijk 31 maart 2023 zal moeten verlaten. Dit heeft tot gevolg dat het exclusieve gebruiksrecht aan [gedaagde] wordt toegewezen met ingang van 1 april 2023.
5.8.
[eiser] heeft de kantonrechter verzocht, om in het geval het gebruiksrecht zou worden toegekend aan [gedaagde] , het vonnis niet uitvoerbaar bij vooraard te verklaren. Aan dit verzoek gaat de kantonrechter voorbij. De kantonrechter is van oordeel dat het belang van [gedaagde] om op afzienbare termijn samen met [kind] exclusief over het gehuurde te kunnen beschikken zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand totdat op een eventueel rechtsmiddel is beslist.
5.9.
Aangezien dit geschil voortvloeit uit de beëindiging van een samenlevingsverband, zullen de proceskosten zowel ten aanzien van de vordering als ten aanzien van de tegenvordering tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
de tegenvordering
6.3.
bepaalt dat [gedaagde] vanaf 1 april 2023 met uitsluiting van [eiser] gerechtigd is tot het gebruik en de bewoning van de woning aan de [adres] te [plaats 1] ;
6.4.
veroordeelt [eiser] om uiterlijk op 31 maart 2023 de woning aan de [adres] te [plaats 1] te verlaten en verlaten te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximaal te verbeuren totaal van € 10.000,00;
6.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter