ECLI:NL:RBNHO:2023:1949
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning huurrecht na beëindiging relatie tussen contractueel medehuurders met belangenafweging
In deze zaak vorderen zowel de man als de vrouw een verklaring voor recht dat de één – met uitsluiting van de ander – het huurrecht toekomt van de woning waarvan zij beiden contractueel medehuurder zijn. De kantonrechter heeft op 9 maart 2023 geoordeeld dat het belang van de vrouw om in de woning te blijven, prevaleert boven het belang van de man. De man heeft de vordering ingesteld om het huurrecht aan hem toe te kennen, terwijl de vrouw verweer voerde en een tegenvordering indiende om het gebruiksrecht van de woning aan haar toe te wijzen. De rechter heeft vastgesteld dat de partijen sinds 6 november 2020 samen de woning huren en dat hun relatie is beëindigd. De vrouw heeft een minderjarig kind, dat bij haar verblijft, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat het belang van het kind bij een stabiele woonomgeving zwaar weegt in de belangenafweging. De kantonrechter heeft de vordering van de man afgewezen en de vordering van de vrouw toegewezen, met de bepaling dat de man de woning uiterlijk op 31 maart 2023 moet verlaten. De dwangsom voor het niet verlaten van de woning is vastgesteld op € 500,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.