ECLI:NL:RBNHO:2023:2016

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
8749469 \ CV EXPL 20-7607
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Warschau naar Amsterdam op 11 juli 2018. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van hun eerste vlucht, die hen vier uur en 40 minuten later op hun eindbestemming heeft gebracht. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals opgelegde beperkingen door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van de vlucht LH1349 het gevolg was van een nieuwe slottijd die door de luchtverkeersleiding was opgelegd, wat als een buitengewone omstandigheid wordt gekwalificeerd. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet in gebreke is gebleven, omdat hij de nieuwe slottijd moest opvolgen en dat de vertraging niet te wijten was aan een gebrek aan voorbereiding van de vervoerder.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat de passagiers ongelijk kregen. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in situaties van vertraging en de toepassing van buitengewone omstandigheden in het kader van compensatieclaims.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8749469 \ CV EXPL 20-7607
Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1], wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigden mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 24 juni 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Frederic Chopin Airport (Warschau, Polen) via Frankfurt International Airport (Frankfurt, Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 11 juli 2018.
2.2.
Volgens de overeenkomst zouden de passagiers op 11 juli 2018 om 14:40 uur lokale tijd vanuit Frederic Chopin Airport met vlucht LH1349 vertrekken en om 16:25 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht LH998 om 17:20 uur lokale tijd verder vliegen naar Amsterdam-Schiphol Airport om daar om 18:35 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht LH1349 van Frederic Chopin Airport naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt op een alternatieve vlucht waarmee zijn vier uur en 40 minuten later zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 juli 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Als onweersproken staat vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de onderhavige vlucht onderdeel uitmaakte van de rotatievlucht Frankfurt-Warschau-Frankfurt (vluchten LH1348 en LH1349). De luchtverkeersleiding heeft aan vlucht LH1348 diverse beperkingen opgelegd waardoor de vlucht niet tijdig kon vertrekken. Hierbij verwijst de vervoerder naar het vluchtrapport van vlucht LH1348 en de slot history. Verder heeft de vervoerder toegelicht dat in het vluchtrapport van vlucht LH1348 nog drie andere vertragingsoorzaken staan opgesomd, maar dat deze vertragingsoorzaken van onderschikt belang zijn. Toen de luchtverkeersleiding om 10:20 uur UTC de slot van vlucht LH1348 introk en deze wijzigde, deden de andere vertragingsoorzaken zich nog niet voor. Door code 81 kwam de vlucht met vertraging te Warschau binnen waardoor de onderhavige vlucht niet tijdig kon vertrekken.
4.4.
De passagiers stellen dat van een restrictie van de luchtverkeersleiding aan het toestel van vlucht LH1348 geen sprake kan zijn, omdat de vervoerder de opgelegde slottijd als een nieuw vertrekmoment heeft geaccepteerd. De vlucht is vertraagd uitgevoerd wegens codes 18, 92 en 2 en deze vertragingscodes kunnen geen buitengewone omstandigheden opleveren. De vervoerder heeft bewust gewacht op het slot dat was opgelegd, omdat vlucht LH1348 niet klaar stond voor een eerder vertrek, aldus de passagiers. De vervoerder heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken door aan te voeren dat de luchtverkeersleiding ruim voor de geplande vertrektijd van vlucht LH1348 – op het moment dat van de andere vertragingscodes nog geen sprake was – een
Slot Allocation Message(SAM) had afgegeven waardoor aan de vlucht een verlate slot van 10:36 uur UTC was opgelegd. Dit slot is vervolgens bij
Slot Revision Message(SRM) van 10:20 uur UTC – op de geplande vertrektijd van vlucht LH1348 en dus nog steeds voordat de overige vertragingscodes zich hadden voltrokken - nogmaals verlaat tot de uiteindelijke slot van 10:53 uur UTC. Bovendien heeft de vervoerder aangevoerd dat de EOBT in de SAM en SRM telkens 10:20 uur UTC is, zijnde de oorspronkelijke geplande vertrektijd van de vlucht (
Initial Offblock Time (ETD)/ 10:20 /11). Geen enkele SAM of SRM werd door de luchtverkeersleiding afgegeven doordat de vervoerder een gewijzigde EOBT had doorgegeven, aldus de vervoerder. Tevens heeft de vervoerder aangegeven dat de luchtverkeersleiding na vertrek bij de gate bepaalt naar welke startbaan het toestel moet taxiën en met welke snelheid dit dient te gebeuren. In het onderhavige geval moest de vlucht 20 minuten taxiën. De vlucht is om 10:55 uur UTC opgestegen (op het eerst mogelijke moment binnen het laatst afgegeven slot van 10:53 uur UTC).
4.5.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder verplicht is een door de luchtverkeersleiding opgelegde slot op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. Aangezien ruim voor vertrek van vlucht LH1348 een nieuw slot is opgelegd, is niet van belang of de vertraging ontstaan wegens codes 18, 92 en 2 is ontstaan ten gevolge van een buitengewone omstandigheid. Ook indien het toestel tijdig klaar zou hebben gestaan voor vertrek, diende hij de nieuwe slottijd op te volgen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuw slot – voor de duur van 35 minuten- moet dan ook worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Een slot is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij.
4.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht volgt dat de vlucht een vertraging had wegens code 93, te weten
aircraft rotation, van 18 minuten. Hieruit blijkt dat deze vertraging is ontstaan als gevolg van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en dat een deel van die vertraging tijdens de rotatie is ingehaald. Nu reeds is vastgesteld dat 35 minuten van deze vertraging is ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid, werkt deze buitengewone omstandigheid voor de duur van 18 minuten door naar de onderhavige vlucht. De passagiers stellen nog dat de vervoerder onvoldoende buffer zou hebben ingeruimd in de omdraaitijd tussen vluchten LH1348 en LH1349. De kantonrechter overweegt dat luchtvaartmaatschappijen op grond van het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) weliswaar gehouden zijn om in een bepaalde reservetijd dient te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest. Deze stelling slaagt daarom niet.
4.7.
Naast code 93 wordt in het vluchtrapport code 84 genoemd waardoor de vlucht met een vertrekvertraging van 39 minuten is uitgevoerd. De vervoerder heeft aangevoerd dat de luchtverkeersleiding aan de vlucht – vanaf twee uur voor de geplande vertrektijd – herhaaldelijk een gewijzigde slot had opgelegd. Anders dan de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat de nieuwe slottijden een buitengewone omstandigheid opleveren, ongeacht de daaraan door de luchtverkeersleiding ten grondslag gelegde reden.
4.8.
De passagiers stellen nog dat de vervoerder zelf zijn EOBT heeft gewijzigd. Dit kan geen buitengewone omstandigheid opleveren. Wanneer de EOBT niet was gewijzigd, dan had de vlucht zonder vertraging kunnen vertrekken en hadden de passagiers de aansluiting niet gemist, aldus de passagiers. De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken door aan te voeren dat hij door de vertraagde uitvoering van vlucht LH1348 zijn EOBT van de vlucht in kwestie moest updaten. Alhoewel de vervoerder de EOBT zelf heeft gewijzigd, is voldoende gebleken dat de vervoerder dit moest doen vanwege de vertraagde uitvoering van vlucht LH1348. In rechtsoverweging 4.6 is geoordeeld dat de vertraging wegens code 93 een buitengewone omstandigheid oplevert. De wijziging van de EOBT is dan het gevolg geweest van deze buitengewone omstandigheid. De vervoerder kan aldus een geslaagd beroep doen op buitengewone omstandigheden.
4.9.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 55 minuten gepland. De minimale connectietijd tussen internationale vluchten in Frankfurt bedraagt 45 minuten. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende buffer aangehouden om eventuele vertragingen op te vangen, aangezien een buffer van 20 minuten redelijk wordt geacht. Dit neemt niet weg dat de passagiers te Frankfurt een aankomstvertraging van 54 minuten hadden en dat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer hadden kunnen halen. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht. De passagiers stellen dat zij met vlucht LO267 eerder op de eindbestemming zouden zijn aangekomen maar hebben niet aangetoond dat op deze vlucht plaatsen voor hen beschikbaar waren, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal worden afgewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 264‬,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter