ECLI:NL:RBNHO:2023:2037

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
C/15/334547 / HA ZA 22-734
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring van de rechtbank in huurzaak met schadevergoedingseis

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, een vonnis uitgesproken in een incident betreffende een huurzaak. De eisers, [eiser/verweerder1] en de naamloze vennootschap FATUM GENERAL INSURANCE N.V., handelend onder de naam Guardian Group, hebben een vordering ingesteld tegen [gedaagde/eiser1] en de besloten vennootschap STUDIO 73 B.V. De eisers vorderen een verklaring voor recht dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij hebben geleden door een brand in het bedrijfspand dat door STUDIO 73 B.V. werd gehuurd. De brand vond plaats op 27 juli 2022 en leidde tot aanzienlijke schade, waarvoor een schadevergoeding van € 907.500,00 werd geëist, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/334547 / HA ZA 22-734
Vonnis in incident van 8 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser/verweerder1],

wonende te [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCE N.V.,
handelend onder de naam Guardian Group,
gevestigd te Rotterdam,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde/eiser1],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.D. van Koningsveld te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STUDIO 73 B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagde,
eiseres in het incident,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder1] c.s. en [gedaagde/eiser1] c.s. genoemd worden. Afzonderlijk zullen eisers [eiser/verweerder1] en Guardian worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde/eiser1] en Studio 73 worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties van de kant van [eiser/verweerder1] c.s.
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser/verweerder1] c.s. vorderen in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat [gedaagde/eiser1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser/verweerder1] c.s. die zij lijden doordat het bedrijfspand dat Studio 73 B.V. van [eiser/verweerder1] huurde op 27 juli 2022 door brand ernstig is beschadigd. Daarnaast vorderen [eiser/verweerder1] c.s. om [gedaagde/eiser1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 907.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2022.
2.2.
[eiser/verweerder1] c.s. stellen het volgende. [eiser/verweerder1] heeft met ingang van 1 mei 2022 een bedrijfsruimte te [woonplaats] aan Studio 73 verhuurd. [gedaagde/eiser1] is bestuurder van Studio 73. In de bedrijfsruimte heeft op 27 juli 2022 een brand gewoed. Na het blussen is in de hal van de bedrijfsruimte een hennepkwekerij ontdekt. Uit de door een schadeonderzoeker van Guardian afgenomen verklaring van [gedaagde/eiser1] blijkt dat zij het bedrijfspand had onderverhuurd, en dat de onderhuurder in de bedrijfshal een hennepkwekerij heeft opgericht. [eiser/verweerder1] c.s. achten [gedaagde/eiser1] en Studio 73 op grond van de huurovereenkomst, en/of artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de brandschade. Omdat [gedaagde/eiser1] wat betreft de schade van [eiser/verweerder1] c.s. ook een persoonlijk ernstig verwijt in de zin van artikel 2:9 BW kan worden gemaakt, achten [eiser/verweerder1] c.s. [gedaagde/eiser1] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid eveneens verplicht hun tot schade te vergoeden.
2.3.
In het incident vorderen [gedaagde/eiser1] c.s. dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. De zaak heeft betrekking op een huurovereenkomst, zodat volgens [gedaagde/eiser1] c.s. de zaak tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort. [eiser/verweerder1] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
Op grond van artikel 93 aanhef en onder c is de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd in zaken betreffende een huurovereenkomst. In artikel 94 lid 2 is bepaald dat als een zaak meer vorderingen betreft en tenminste één daarvan een vordering is als bedoeld in artikel 93 onder c
,deze vorderingen alle door de kantonrechter worden behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
2.5.
Omdat de samenhang tussen de huurvordering en de overige vorderingen zich niet tegen gezamenlijke behandeling door de kantonrechter verzet, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren. De zaak wordt op de voet van art. 71 lid 2 Rv naar de kantonrechter verwezen. De kantonrechter zal vervolgens een beslissing nemen in het vrijwaringsincident.
2.6.
[eiser/verweerder1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2.
veroordeelt [eiser/verweerder1] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s. tot op heden begroot op € 598,00,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Haarlem, op woensdag 15 maart 2023,
3.4.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: