Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een incident betreffende de onbevoegdheid van de rechtbank in een civiele procedure. De eisers, aangeduid als [eiser/verweerder1] c.s., hebben KCE aangeklaagd voor onrechtmatige daad, waarbij zij stellen dat KCE hen onrechtmatig heeft benadeeld door een melding te doen bij Veilig Thuis. De eisers baseren hun relatieve bevoegdheid op de plaats waar de psychische schade is ingetreden, namelijk in de gemeente [woonplaats]. KCE heeft echter aangevoerd dat de schade is ontstaan op een andere locatie en heeft verzocht om onbevoegdverklaring van de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de schade, die voortvloeit uit de gestelde onrechtmatige daad, daadwerkelijk is ingetreden in een andere plaats dan waar de eisers nu wonen. De rechtbank heeft daarbij artikel 102 Rv in overweging genomen, dat bepaalt dat de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, bevoegd is. De rechtbank concludeert dat de verhuizing van de eisers naar de gemeente [woonplaats] niet leidt tot bevoegdheid van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, om de vorderingen te beoordelen.
De rechtbank heeft daarom de incidentele vordering van KCE toegewezen en verklaart zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. De zaak wordt verwezen naar de rechtbank [rechtbank] (handelszaken), die bevoegd is op grond van artikel 99 Rv. Tevens zijn de eisers veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 598,00.