ECLI:NL:RBNHO:2023:2039

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
C/15/332809 / HA ZA 22-622
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in een incident betreffende psychische schade en onrechtmatige daad

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een incident betreffende de onbevoegdheid van de rechtbank in een civiele procedure. De eisers, aangeduid als [eiser/verweerder1] c.s., hebben KCE aangeklaagd voor onrechtmatige daad, waarbij zij stellen dat KCE hen onrechtmatig heeft benadeeld door een melding te doen bij Veilig Thuis. De eisers baseren hun relatieve bevoegdheid op de plaats waar de psychische schade is ingetreden, namelijk in de gemeente [woonplaats]. KCE heeft echter aangevoerd dat de schade is ontstaan op een andere locatie en heeft verzocht om onbevoegdverklaring van de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de schade, die voortvloeit uit de gestelde onrechtmatige daad, daadwerkelijk is ingetreden in een andere plaats dan waar de eisers nu wonen. De rechtbank heeft daarbij artikel 102 Rv in overweging genomen, dat bepaalt dat de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, bevoegd is. De rechtbank concludeert dat de verhuizing van de eisers naar de gemeente [woonplaats] niet leidt tot bevoegdheid van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, om de vorderingen te beoordelen.

De rechtbank heeft daarom de incidentele vordering van KCE toegewezen en verklaart zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen. De zaak wordt verwezen naar de rechtbank [rechtbank] (handelszaken), die bevoegd is op grond van artikel 99 Rv. Tevens zijn de eisers veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 598,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/332809 / HA ZA 22-622
Vonnis in incident van 8 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser/verweerder1],

2.
[eiser/verweerder2],
3.
[eiser/verweerder3],
4.
[eiser/verweerder4],
5.
[eiser/verweerder5],
6.
[eiser/verweerder6],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. S.T.L.A. Mulders te Amsterdam,
tegen
[gedaagde/eiser], h.o.d.n. KRAAMCENTRUM [woonplaats] EO,
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. T.J.N. Hameleers te Roermond.
Eisers sub 2 en 3 procederen pro se, en ook als wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige eisers sub 4, 5 en 6. Partijen zullen hierna [eiser/verweerder1] c.s. en KCE genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens houdende het incidentele beroep op nietigheid van de dagvaarding en de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

Het beroep op nietigheid van de dagvaarding

2.1.
KCE stelt dat de dagvaarding een gebrek vertoont dat met nietigheid is bedreigd. KCE wijst daarbij op artikel 45 lid 3 sub b Rv, waarin is bepaald dat een exploot van dagvaarding ook de woonplaats van de eiser moet vermelden als eiser een natuurlijk persoon is. Omdat [eiser/verweerder1] c.s. hebben nagelaten hun woonplaats in het dagvaardingsexploot te vermelden, stelt KCE zich op het standpunt dat de dagvaarding nietig is.
2.2.
De rechtbank verwerpt het beroep op nietigheid van de dagvaarding. Op grond van artikel 66 Rv kan het niet vermelden van de woonplaats van [eiser/verweerder1] c.s. slechts tot nietigheid leiden als aannemelijk is dat KCE door dit gebrek onredelijk is benadeeld. Vermelding van de woonplaats in de dagvaarding is bedoeld om de in het exploot genoemde personen te identificeren. Hieruit volgt dat van onredelijke benadeling in de zin van art. 66 lid 1 Rv geen sprake is, indien ondanks het niet vermelden van de woonplaats van de eiser of de verweerder, geen misverstand kan bestaan over de identiteit van deze personen. Omdat de identiteit van eisers KCE bekend is, leidt in dit geval de niet-naleving van art. 45 lid 3, aanhef en onder b Rv niet tot nietigheid van de dagvaarding.
De incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
2.3.
[eiser/verweerder1] c.s. vorderen in de hoofdzaak bij zoveel mogelijk uitvoerbaar verklaard vonnis:
te verklaren voor recht dat KCE onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door in maart 2020 een melding over hem te doen bij Veilig Thuis en/of nadere informatie te verschaffen aan Veilig Thuis c.q. RVDK en/of zijn persoonsgegevens te verstrekken aan Veilig Thuis en/of de RVDK en/of niet tijdig, juist, en volledig te reageren op zijn inzageverzoek;
KCE te veroordelen tot betaling van € 95.000,- zijnde de immateriële schade van [eiser/verweerder1] die voortkomt uit de aard van de normschending;
KCE te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser/verweerder1] geleden schade, nader op te maken bij staat;
KCE te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder mede begrepen de nakosten, met bepaling dat KCE de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd is vanaf 14 dagen nadat het vonnis in dezen is gewezen.
2.4.
[eiser/verweerder1] c.s. leggen aan de vordering ten grondslag dat KCE zich tegenover hen onrechtmatig heeft gedragen door onder meer een melding over het gezin [eiser/verweerder1] te doen bij Veilig Thuis. Wat de bevoegdheid van de Rechtbank Noord-Holland betreft stellen [eiser/verweerder1] c.s. dat na de verhuizing van het gezin naar de gemeente [woonplaats] de heer [eiser/verweerder1] als gevolg van het onrechtmatig handelen van KCE verschijnselen van PTSS is gaan ervaren. Omdat de schade die KCE heeft veroorzaakt in de vorm van PTSS is opgetreden in de gemeente [woonplaats], stellen [eiser/verweerder1] c.s. dat de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op grond van artikel 102 Rv bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen.
2.5.
KCE vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. KCE stelt dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan niet de plaats is waar de schade is ingetreden. [eiser/verweerder1] c.s. voeren hiertegen verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.6.
Deze rechtbank zal zich onbevoegd verklaren op grond van de volgende overwegingen. [eiser/verweerder1] c.s. hebben een vordering tegen KCE ingesteld uit onrechtmatige daad. Bij zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad is op grond van artikel 102 Rv mede bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Dit artikel vindt zijn oorsprong in artikel 5 sub 3 EEX-Verdrag (nu artikel 7 lid 2 Brussel I bis-verordening). Voor de uitleg van het begrip “onrechtmatige daad” en “de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” zal de rechtbank dan ook bij laatstgenoemd artikel aansluiten.
2.7.
De in artikel 5 sub 3 EEX-Verdrag (artikel 7 lid 2 Brussel I bis-verordening) geregelde bijzondere bevoegdheid is gegeven om redenen van goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting. Het begrip "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" omvat daarom zowel de plaats waar de schade is ingetreden als de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis maar mag niet zo ruim worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt, zich openbaren of voelbaar zijn (vgl. HvJEG 19 september 1995, NJ 1997, 52, zaak C-364/93 (Marinari) Jutrijp. 1995, p. I-2733). [1]
2.8.
De stellingen waarop [eiser/verweerder1] c.s. de vorderingen baseren laten geen andere conclusie toe dan dat de door hen gestelde schade voortvloeit uit de gestelde beschadiging van hun psychische toestand. Vast staat dat deze aantasting heeft plaatsgevonden in [een andere plaats] en dus ook dat de schade daar is ingetreden. Dat de symptomen zich pas later hebben geopenbaard, zoals [eiser/verweerder1] c.s. hebben gesteld, maakt dit niet anders.
2.9.
Hieruit volgt dat de verhuizing van [eiser/verweerder1] c.s. naar de gemeente [woonplaats] niet tot gevolg heeft dat de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, bevoegd is de vorderingen te beoordelen. De incidentele vordering zal daarom worden toegewezen. De zaak zal voor verdere behandeling worden verwezen naar de rechtbank [rechtbank] (handelszaken), die als rechter van de woonplaats van gedaagde op grond van artikel 99 Rv bevoegd is.
2.10.
[eiser/verweerder1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2.
veroordeelt [eiser/verweerder1] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van KCE tot op heden begroot op € 598,00,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank [rechtbank] (handelszaken).
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.

Voetnoten

1.HR 7 december 2001 ECLI:NL:HR:2001:AD3965