ECLI:NL:RBNHO:2023:2115

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
8494604 \ CV EXPL 20-3889
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Austrian Airlines A.G., wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 29 juli 2018 van Amsterdam naar Wenen. De passagiers claimen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers arriveerden met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming en vorderden een schadevergoeding van in totaal € 3.750,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging uitsluitend het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie volgens de Verordening. De vordering van passagiers 3 tot en met 8 werd toegewezen, terwijl de vordering van passagiers 1, 2, en 9 tot en met 13 werd afgewezen omdat de vervoerder hen redelijke alternatieven had geboden.

De kantonrechter oordeelde verder dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen voor passagiers 3 tot en met 8, en dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar waren tot het wettelijke tarief. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8494604 \ CV EXPL 20-3889 (RH)
Uitspraakdatum: 8 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]wonende te [woonplaats]
4. [passagier sub 4],
5. [passagier sub 5],
6. [passagier sub 6],
7. [passagier sub 7],
8. [passagier sub 8],
allen wonende te [woonplaats]
9. [passagier sub 9],
10. [passagier sub 10],
beiden wonende te [woonplaats]
11. [passagier sub 11],
12. [passagier sub 12]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2],
allen wonende te [woonplaats]
13. [passagier sub 13]wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Austrian Airlines A.G.
gevestigd te Wenen (Oostenrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 3 maart 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De passagiers hebben vervolgens nog een akte genomen. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 29 juli 2018 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Vienna International Airport, Wenen (Oostenrijk), met vluchtnummer OS372 (hierna: de vlucht). Vanuit Wenen zouden de passagiers verder worden vervoerd naar verschillende eindbestemmingen.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vluchten naar hun eindbestemming hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar verschillende alternatieve vluchten en met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op hun eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagiers sub 11 en sub 12 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 726,00 dan wel € 605,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de verschillende eindbestemmingen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de verschillende eindbestemmingen het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd vanwege een aantal door de luchtverkeersleiding aan de vlucht opgelegde beperkingen. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer het vluchtrapport en de “slot history” van de vlucht overgelegd. Hieruit volgt volgens de vervoerder dat de vlucht voor de duur van 118 minuten is vertraagd wegens vertragingscode 81, hetgeen staat voor “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems”. “ATFM” staat voor “air traffic flow management” en “ATC” voor “air traffic control”. De vlucht moest gevolg geven aan deze instructies van de luchtverkeersleiding en mocht zodoende niet eerder vertrekken, aldus de vervoerder.
5.5.
De passagiers stellen dat de vlucht wegens een technisch mankement is vertraagd. Ter onderbouwing van deze stelling hebben de passagiers bij conclusie van repliek een aantal verklaringen overgelegd. De vervoerder De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weerlegd. Uit het vluchtrapport en de “slot history” volgt dat de vertraging van de vlucht uitsluitend is veroorzaakt door vertragingscode 81. Daarnaast volgt uit de “slot history” dat de geplande vertrektijd van de vlucht, te weten 08:10 uur, voorafgaand en tijdens de door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen niet is gewijzigd. Daardoor is naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk dat de vervoerder zelf om een later ‘slot’ heeft verzocht vanwege een technisch mankement. De conclusie is dat niet is gebleken dat de vlucht, naast de vertraging wegens vertragingscode 81, is vertraagd wegens een technisch mankement of een andere oorzaak.
5.6.
Wanneer een vlucht een ‘slot’ krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een besluit van de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding het ‘slot’ wegens vertragingscode 81 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De stelling van de passagiers dat de vlucht mogelijk eerder had kunnen vertrekken indien de piloot van de vlucht een “Ready Message” aan de luchtverkeersleiding zou hebben afgegeven, houdt geen stand. De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weerlegd door aan te voeren dat de vervoerder geen invloed heeft op besluiten van de luchtverkeersleiding en het voor de vervoerder niet mogelijk is om deze besluiten te omzeilen door het uitgeven van een “Ready Message”. Een vertrekvertraging voor de duur van 118 minuten wegens vertragingscode 81 is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de kantonrechter dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheden te voorkomen dan wel te beperken. De kantonrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de minimale overstaptijd op de luchthaven van Wenen 25 minuten bedraagt en voor de passagiers een overstaptijd van respectievelijk 50 dan wel 70 minuten was ingepland. Dit houdt in dat de passagiers een buffer van respectievelijk 25 dan wel 45 minuten hadden, hetgeen door de kantonrechter voldoende wordt geacht. Daarnaast hebben de passagiers niet betwist dat de vervoerder passagier sub 1, sub 2 en sub 9 tot en met sub 13 heeft omgeboekt naar de eerstvolgende alternatieve vlucht met plaats. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder passagier sub 1, sub 2 en sub 9 tot en met sub 13 geen redelijk alternatief heeft geboden. De vordering van passagier sub 1, sub 2 en sub 9 tot en met sub 13 tot betaling van compensatie wegens de vertraging van de vlucht zal dan ook worden afgewezen.
5.8.
Ten aanzien van passagier sub 3 tot en sub 8 erkent de vervoeder dat deze passagiers met een vertraging van 24 uur en 35 minuten zijn aangekomen op de eindbestemming. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Gesteld noch gebleken is dat zich één van deze uitzonderingssituaties voordeed. De passagiers hebben gesteld dat passagiers sub 3 tot en met sub 8 met vluchten LH2303 en OU4439, U27997, OU451 en OU380, OU451, OU451 en OU300 of LH2303 en LH1710 eerder op hun eindbestemming zouden zijn aangekomen. De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagiers niet hebben gesteld dat op deze vlucht ook voldoende beschikbare plaatsen waren. Gelet op het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) had het op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen waarom hij passagier sub 3 tot en met sub 8 niet op deze vluchten heeft omgeboekt. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van passagier sub 3 tot en met sub 8 te voorkomen dan wel te beperken.
5.9.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering van passagier sub 3 tot en met sub 8 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit deel van de vordering is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is, gelet op de hoogte van de door de kantonrechter toegewezen vordering, hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 272,25 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.11.
Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers 3 tot en met sub 8 van € 1.772,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.500,00 vanaf 29 juli 2018, en over € 272,25 vanaf 3 maart 2020, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter