ECLI:NL:RBNHO:2023:212

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
15 januari 2023
Zaaknummer
C/15/327648 / HA ZA 22-274
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding na ontdekking hennepplantage in gehuurde bedrijfsruimte

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [G Beheer] en gedaagde [R]. Eiseres, [G Beheer], verhuurt sinds januari 2018 een bovenverdieping van haar bedrijfsruimte aan gedaagde. In december 2021 heeft de politie een hennepplantage aangetroffen en ontmanteld in het gehuurde pand. Eiseres heeft gedaagde aangesproken voor de schade die zij heeft geleden, met name de energiekosten, die oplopen tot € 55.942,62, en extra kosten voor het vervangen van in beslag genomen productiemiddelen ter hoogte van € 8.960,66, alsook kosten voor rechtsbijstand van € 8.477,34.

De rechtbank heeft de vordering van eiseres afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat gedaagde de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Daarbij werd opgemerkt dat de directeur van eiseres zelf verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de enkele betaling van huur door gedaagde na 2,5 jaar niet voldoende was om de stelling van eiseres te onderbouwen. De proceskosten zijn voor rekening van eiseres, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in civiele procedures, vooral in zaken die verband houden met onrechtmatige daden en schadevergoeding. De rechtbank heeft de kosten aan de zijde van gedaagde begroot op € 3.252,50, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/327648 / HA ZA 22-274
Vonnis van 11 januari 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[G],
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn Nh,
tegen
[R],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Zwiers te Malden.
Partijen zullen hierna [G] . en [R] genoemd worden.
De zaak in het kort.
Eiseres verhuurt vanaf januari 2018 een bovenverdieping van haar bedrijfsruimte aan gedaagde. In 2021 wordt er op die bovenverdieping door de politie een hennepplantage aangetroffen en ontmanteld. Eiseres spreekt gedaagde aan voor de ontstane schade, met name energiekosten. De rechtbank wijst de vordering af omdat eiseres – waarvan haar directeur in deze kwestie zelf verdachte is – in de omstandigheden van het geval haar stelling dat gedaagde de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd, onvoldoende heeft onderbouwd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 augustus 2022
  • de akte van [G] ., tevens houdende wijziging van eis
  • de mondelinge behandeling op 16 december 2022. Beide partijen waren daar met hun advocaat aanwezig en hebben het woord gevoerd. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[G Beheer] is eigenaar van een bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] . Met ingang van 1 januari 2018 heeft zij de bovenverdieping van dat pand verhuurd aan [R] voor een bedrag van € 700,- exclusief btw.
2.2.
Op 2 december 2021 heeft de politie een inval gedaan in het pand en is op de bovenverdieping een professionele hennepkwekerij aangetroffen. Deze is ontmanteld en ontruimd. Daarbij zijn verschillende voorwerpen strafrechtelijk in beslag genomen, waaronder een auto, [D 2] , op naam van [C BV] . Dat is een stratenmakersbedrijf, waarvan [G Beheer] enig aandeelhouder en bestuurder is.
2.3.
[M] is enig aandeelhouder en bestuurder van [G Beheer]

3.De vordering

3.1.
[G] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [R] veroordeelt tot betaling van de in rekening gebrachte
nutsvoorzieningen ter hoogte van € 55.942,62, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding;
II. [R] veroordeelt tot betaling van de extra kosten die [G] heeft moeten maken voor het vervangen van de in beslag genomen productiemiddelen en het mislopen van inkomsten ter hoogte van € 8.960,66, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding;
III. [R] veroordeelt tot betaling van de kosten van rechtsbijstand die [G] heeft moeten voldoen ter hoogte van € 8.477,34, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding;
IV. Voor zover de rechtbank niet met het honoreren van de kosten/schade die [G] heeft moeten betalen c.q. heeft geleden zoals gevorderd onder I t/m III [R] te veroordelen tot betaling van die kosten/schade tot een bedrag en tot vaststelling van een rentevergoeding van af een datum die de rechtbank in goede justitie voorkomt;
V. [R] veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure alsook van de nakosten die gemoeid gaan met het incasseren van de vordering.
3.2.
[R] heeft de bovenverdieping van het pand van [G] gehuurd en daar een wietplantage geëxploiteerd. Na ontdekking daarvan heeft [G] als eigenaar diverse kosten moeten betalen, met name voor water (PWN) en stroom (Liander). Het totaalbedrag daarvan is € 55.942,62.
3.3.
De politie heeft tijdens de inval beslag gelegd op shovels, de bedrijfsauto en de telefoon van [G] . Hierdoor heeft [G] schade geleden voor een bedrag van € 8.960,66.
3.4.
[G] heeft juridische bijstand moeten inroepen om sluiting van het bedrijfspand te voorkomen en de in beslag genomen zaken terug te krijgen. De kosten hiervan bedragen € 8.477,34.
3.5.
De hiervoor vermelde schade moet [R] aan [G] vergoeden, aldus nog steeds [G] ..
3.6.
[R] voert verweer tegen deze vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [G] is gebaseerd op haar stelling dat [R] in het gehuurde pand een wietplantage heeft geëxploiteerd, wat ten opzichte van [G] een onrechtmatige daad oplevert.
[R] heeft gemotiveerd betwist dat hij in het pand [adres] in [plaats] een hennepplantage heeft geëxploiteerd. Hij stelt dat hij het pand feitelijk nooit heeft gehuurd, maar dat een ander dat heeft gedaan. Ook heeft hij betwist dat hij (illegale) aanpassingen aan de meter heeft verricht.
4.2.
De rechtbank stuit in het dossier en tijdens de mondelinge behandeling op het volgende.
4.2.1.
Allereerst is onduidelijk wie in deze procedure de eisende partij is. [R] heeft aangevoerd dat [G] . niet bestaat, althans niet in het handelsregister staat geregistreerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van eisende partij verklaard dat dit een omissie in de dagvaarding is en dat het [G Beheer] moet zijn. De rechtbank zal daarmee in haar beslissing rekening houden.
4.2.2.
De schriftelijke huurovereenkomst is door [R] ondertekend op 14 december 2017 en door [M] (namens [G Beheer] ) op 18 december 2017. Partijen hebben elkaar niet gezien of gesproken; het contact liep via een makelaar.
4.2.3.
In de huurovereenkomst is de verplichting opgenomen dat [R] vóór 1-1-2018 een waarborgsom van € 1.400,- zou moeten betalen aan de verhuurder. Deze waarborgsom is niet betaald.
4.2.4.
De eerste drie maanden is er geen huur betaald. [M] heeft verklaard dat hij hierover gebeld heeft naar een ander telefoonnummer van de huurder, waarvan hij niet weet hoe hij daaraan is gekomen.
4.2.5.
De rekening van 17 december 2021 (afrekening in verband met fraude met de energieaansluitingen, € 41.214,46) van Liander is gericht aan [C BV] . De rechtbank merkt op dat deze vennootschap niet de verhuurder is.
4.2.6.
[M] wordt door de politie nog steeds als verdachte beschouwd. Hij is op 16 december 2021 buiten heterdaad aangehouden. In het lopende strafrechtelijk onderzoek is hij nog op 27 oktober 2022 door de politie gehoord over zijn betrokkenheid (medepleger/medeplichtigheid) bij de hennepkwekerij. In deze civiele procedure heeft de eisende partij delen uit het verhoor overgelegd, delen zijn ook weggelakt.
4.2.7.
[M] heeft verklaard dat de huur niet door [R] , maar door een ander zou worden betaald. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de huur door vijf verschillende particuliere personen is betaald. De politie heeft [M] ook gevraagd waarom hij niet zelf heeft geïnformeerd op de bovenverdieping van het verhuurde pand, terwijl hij zelf de benedenverdieping in gebruik had. Hij heeft daarop verklaard dat dat achteraf “stom” was.
4.2.8.
[M] verklaarde dat hij zelf nooit de meterstanden heeft gecontroleerd, maar dat hij die telefonisch van de huurder door kreeg. [R] heeft ter zitting betwist dat hij ooit telefonisch contact met [M] heeft gehad.
[M] verklaarde dat hij zijn eigen bedrijf gedurende de huurperiode uitoefende vanuit de benedenverdieping van het pand. Hij hoefde daarvoor alleen materieel uit het pand te halen. [M] verklaarde dat hij [R] tijdens de huurperiode van vier jaar nooit in of bij het pand heeft gezien.
4.2.9.
[R] heeft voor het eerst op 6 juni 2020 huur betaald. Uit de in het geding gebrachte bankafschriften blijkt, dat de huur is betaald aan [C BV] .
4.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [G] op deze wijze haar stelling dat [R] in het gehuurde pand een wietplantage heeft geëxploiteerd onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden is het enkele feit dat [R] na 2,5 jaar een aantal maal de huur heeft betaald daartoe onvoldoende. De daarop gebaseerde vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.4.
[G Beheer] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [R] worden begroot op:
- griffierecht 1.301,00
- salaris advocaat
1.951,50(1,5 punt × tarief € 1.114,-)
Totaal € 3.252,50.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [G Beheer] in de proceskosten, aan de zijde van [R] tot op heden begroot op € 3.252,50,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.