ECLI:NL:RBNHO:2023:2121

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
8587083 \ CV EXPL 20-5188
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens vertraging van hun vlucht op 17 april 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht van Boedapest naar Frankfurt was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam misten. De passagiers eisten een schadevergoeding van € 500,00 per persoon, vermeerderd met rente en kosten, terwijl de vervoerder betwistte dat de vertraging voor zijn rekening kwam, stellende dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van door de luchtverkeersleiding opgelegde slotrestricties, die als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechter heeft de argumenten van de vervoerder overwogen en geconcludeerd dat de vertraging inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vordering van de passagiers werd afgewezen.

De rechter oordeelde dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers niet konden aantonen dat zij eerder op hun eindbestemming hadden kunnen zijn. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagiers ongelijk kregen in hun vordering. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 8 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8587083 \ CV EXPL 20-5188 (RH)
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1], wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 maart 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 17 april 2018 diende te vervoeren van Ferihegy Airport, Boedapest (Hongarije), via Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland), naar Amsterdam-Schiphol Airport.
2.2.
De vlucht van Boedapest naar Frankfurt, met vluchtnummer LH1339 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 3 uur en 44 minuten aangekomen op de eindbestemming te Amsterdam.
2.3.
Euclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 april 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; althans, dan wel
- € 181,50 dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming te Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de onderhavige vlucht onderdeel was van de rotatievluchten Frankfurt – Boedapest – Frankfurt (vluchten LH1338 en LH1339). De direct voorafgaande vlucht heeft onder meer vertraging opgelopen als gevolg van ATFM-slotrestricties, waarbij ATFM volgens de vervoerder staat voor “
Air Traffic Flow Management”. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder, onder meer, het vluchtrapport, de “slot history” van vlucht LH1338 overgelegd. Uit de “slot history” van vlucht LH1338 volgt dat het toestel meerdere (gewijzigde) slottijden opgelegd heeft gekregen. In het laatste slotbericht wordt een nieuw slot van 11:26 uur (UTC) toegekend. De ”slot history” van vlucht LH1338 vermeldt de volgende vertragingscode: “
Delay Code 81”, hetgeen volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” staat voor: “
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems”.
5.5.
De kantonrechter is ten aanzien van de opgelegde CTOT wegens code 81 van oordeel dat de vertraging die is ontstaan door deze slotrestrictie aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een slotrestrictie krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een slotrestrictie moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. De passagiers betwisten dat de vertraging is ontstaan wegens door de luchtverkeersleiding opgelegde restricties, en stellen daartoe dat de vertraging van vlucht LH1338 is ontstaan door de vertragingscodes 93, 63, 49 en 66, genoemd in het vluchtrapport van vlucht LH1338. De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weerlegd door aan te voeren dat de vertraging die is ontstaan vanwege de vier vertragingscodes genoemd in het vluchtrapport van ondergeschikt belang is, aangezien deze vertraging wordt overlapt met de vertraging die is ontstaan wegens de door de luchtverkeersafleiding afgegeven restricties genoemd in de “slot history”. Ten aanzien van de bewijskracht van de “slot history” overweegt de kantonrechter dat het enkele feit dat het vluchtrapport een intern document betreft niet betekent dat het vluchtrapport een lage(re) mate van bewijskracht toekomt.
5.6.
Voor zover de passagiers stellen dat de vervoerder bewust heeft gewacht op het slot dat was opgelegd, dan wel dat de vervoerder de “Estimated Block Off Time” (hierna: EOBT) van de vlucht heeft aangepast, omdat vlucht LH1338 niet klaar zou zijn voor een eerder vertrek, hetgeen volgens de passagiers tevens zou blijken uit het niet afgeven van een “Ready Message”, houdt deze stelling geen stand. De vervoerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken door aan te voeren dat de luchtverkeersleiding reeds twee uur vóór de geplande vertrektijd van vlucht LH1338 een slotbericht met daarin een verlaat slot van 10:32 uur (UTC) aan deze vlucht had afgegeven. Daarnaast volgt uit de “slot history” dat de EOBT steeds 10:20 uur (UTC), zijnde het aan de luchtverkeersleiding doorgegeven verwachte tijdstip van vertrek van vlucht LH1338, staat vermeld, aldus de vervoerder. Deze tijd komt overeen met de “Initial Offblock Time” (hierna: ETD), hetgeen volgens de vervoerder de oorspronkelijk geplande vertrektijd van de vlucht betreft. Daar komt bij dat het afgeven van een “Ready Message” door de vervoerder aan de luchtverkeersleiding geen verschil had gemaakt, nu volgens de vervoerder uit het vluchtrapport van vlucht LH1338 volgt dat de “Target Off-Block Time (hierna: TOBT), zijnde het tijdstip waarop de grondafhandelingsprocessen zijn voltooid, volgens de “
Main Ground Handler Agent” naar verwachting pas om 11:10 uur (UTC) voltooid zou zijn. Volgens de vervoerder kon de vlucht voor die tijd sowieso niet vertrekken omdat de grondafhandelingsprocessen nog niet waren afgerond. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder hiermee gemotiveerd weersproken dat de luchtverkeersleiding de slotrestrictie wegens code 81 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd dat de vertraging van vlucht LH1338 voor de duur van 1 uur en 2 minuten is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht, welke als productie 4 bij de conclusie van antwoord is overgelegd, volgt dat de vertrekvertraging van 1 uur en 6 minuten is ontstaan wegens “
Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector” (vertragingscode 93). Naar het oordeel van de kantonrechter is hiermee voldoende gebleken dat de vertraging van vlucht LH1338 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De vluchten waren immers onderdeel van rotatievluchten Frankfurt – Boedapest – Frankfurt. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH1338 en heeft geresulteerd in een vertraging van 1 uur en 2 minuten, werkt in dit geval dan ook door naar de onderhavige vlucht.
5.8.
Gesteld noch gebleken is dat de passagiers de aansluitende vlucht evengoed hadden gemist indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden en dat de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist ten gevolge van de 12 minuten vertraging wegens de vertraagde aankomst van de voorafgaande vlucht en de vertraging wegens vertragingscode 49 die niet door een buitengewone omstandigheid zijn veroorzaakt. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.9.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Niet in geschil is dat tussen de twee aansluitende vluchten een overstaptijd van 65 minuten was gepland en dat de minimale connectietijd te Frankfurt 45 minuten bedraagt. Dit houdt in dat de passagiers een buffer hadden van 20 minuten om de aansluitende vlucht te halen, hetgeen door de kantonrechter als voldoende wordt gekwalificeerd. Voor zover de passagiers menen dat de vervoerder gehouden is tussen rotatievluchten een buffer aan te houden, houdt dit geen stand. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat een luchtvaartmaatschappij ingevolge het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) in een bepaalde reservetijd dient te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest. De vervoerder voert verder aan dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare vlucht met plaats. De passagiers betwisten dit verweer en stellen dat zij met vlucht KL1774 eerder op de eindbestemming zouden zijn aangekomen. De passagiers laten echter na om aan te tonen dat er op deze vlucht nog plaats voor hen beschikbaar was. Onder deze omstandigheden kan dan ook niet worden geoordeeld dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de onderhavige vertraging te voorkomen dan wel te beperken. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 264,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart het vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter