ECLI:NL:RBNHO:2023:2126

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
8177945 \ CV EXPL 19-16095
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways Plc. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 19 juli 2017 van Amsterdam-Schiphol naar London Heathrow. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderen een schadevergoeding op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen en slechte weersomstandigheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging zijn aangekomen op hun eindbestemming, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. De rechter heeft echter ook beoordeeld of de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de vertraging van de vlucht deels door buitengewone omstandigheden is veroorzaakt, maar dat niet alle vertragingen als zodanig kunnen worden aangemerkt. De vordering van passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 is afgewezen, terwijl de vordering van passagiers sub 9 en sub 10 is toegewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8177945 \ CV EXPL 19-16095 (RH)
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3],
4. [passagier sub 4],
5. [passagier sub 5],
allen wonende te [woonplaats]
6. [passagier sub 6]wonende te [woonplaats]
7. [passagier sub 7],
8. [passagier sub 8],
beiden wonende te [woonplaats]
9. [passagier sub 9]wonende te [woonplaats]
10. [passagier sub 10]wonende te [woonplaats]
11. [passagier sub 11]wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways Plc.
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt (Codex Mulder Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 27 mei 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben bij akte gereageerd op de producties die de vervoerder bij zijn laatste schriftelijke reactie heeft overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 19 juli 2017 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Heathrow Airport, Londen (Verenigd Koninkrijk), met vluchtnummer BA435 (hierna: de vlucht). Vanuit London Heathrow zouden de passagiers verder vliegen naar verschillende eindbestemmingen.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vluchten naar de verschillende eindbestemmingen hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten en met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op hun eindbestemming.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 6.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 dan wel € 853,05 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de verschillende eindbestemmingen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder voert onder meer aan dat de vlucht onderdeel uitmaakt van verschillende rotatievluchten. De voorafgaande vluchten (vlucht BA307 en BA434) en de onderhavige vlucht zijn met hetzelfde toestel (“G-EUPS”) uitgevoerd. Alle drie de vluchten zijn vertraagd uitgevoerd wegens door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen als gevolg van een capaciteitsreductie. Deze capaciteitsreductie werd mede veroorzaakt door de weersomstandigheden en het plaatsvinden van een medisch noodgeval op London Heathrow, aldus nog steeds de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer een overzicht van de vluchtgegevens van vlucht BA307, BA434 en de onderhavige vlucht, het CFMU-rapport van de onderhavige vlucht en het logboek van de “
traffic manager” van de vervoerder overgelegd.
5.5.
De kantonrechter gaat voorbij aan hetgeen partijen omtrent de aanwezigheid van een capaciteitsreductie op London Heathrow en de oorzaken daarvan hebben gesteld en aangevoerd, aangezien een aan een vlucht opgelegde beperking door de luchtverkeersleiding in de vorm van een slot op zichzelf een buitengewone omstandigheid kan vormen. Wanneer een vlucht een slot krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een slot afkomstig van de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd. Een slot is dan ook niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder met het overleggen van een overzicht van de vluchtgegevens van vlucht BA307, BA434 en de onderhavige vlucht en zijn toelichting daarop gemotiveerd heeft aangevoerd dat de eerste vlucht in de rotatie (vlucht BA307) 59 minuten later dan gepland is vertrokken doordat de luchtverkeersleiding latere slottijden aan deze vlucht had opgelegd. De vertraging voor de duur van 59 minuten is dan ook het gevolg van een buitengewone omstandigheid.
5.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar vlucht BA434 en de vlucht in kwestie. In tegenstelling tot hetgeen de passagiers hebben gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat beperkingen van de luchtverkeersleiding kunnen doorwerken op latere vluchten, mits er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging van de latere vlucht.
5.7.
De vervoerder voert aan dat uit het overgelegde overzicht van de drie vluchten volgt dat de onderhavige vlucht 80 minuten vertraging heeft opgelopen als gevolg van de reeds ontstane vertraging op de voorafgaande vluchten (BA307 en BA434). Uit het overzicht van de drie vluchten is ten aanzien van de onderhavige vlucht “RA80” opgenomen, waaruit kan worden opgemaakt dat deze vertrekvertraging van de vlucht het gevolg is van doorwerking van buitengewone omstandigheden, aldus de vervoerder. De kantonrechter is van oordeel dat de vertrekvertraging van de vlucht voor de duur van 59 minuten kan worden aangemerkt als (doorwerking van) een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Niet is komen vast te staan waarom de vertraging tijdens de uitvoering de onderhavige vlucht is opgelopen van 59 minuten naar 80 minuten. Voor zover de vervoerder aanvoert dat deze vertraging het gevolg is van de capaciteitsreductie, houdt dit verweer geen stand. Ook indien zou komen vast te staan dat er op 19 juli 2017 sprake was van een capaciteitsreductie op London Heathrow, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd aangevoerd in hoeverre deze capaciteitsreductie heeft bijgedragen aan de vertraagde uitvoering van (vlucht BA434 en) de onderhavige vlucht.
5.8.
De passagiers hebben betwist dat de vertraging van vlucht BA434 voor de duur van 53 minuten is veroorzaakt door beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding en stellen dat 34 minuten van deze vertraging het gevolg is van een lange taxitijd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder met het verweer dat de 53 minuten taxitijd in werkelijkheid vertraging opgelopen door de weersomstandigheden betrof, deze stelling van de passagiers niet gemotiveerd weersproken. Uit de overgelegde stukken volgt immers niet dat deze vertraging is verbonden aan de slechte weersomstandigheden te London Heathrow. De vertraging voor de duur van 53 minuten ten aanzien van vlucht BA434 kan dan ook niet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid en kan zodoende ook niet doorwerken naar de vertraging ten aanzien van de onderhavige vlucht.
5.9.
Niet in geschil is dat de onderhavige vlucht 3 minuten vertraging heeft opgelopen als gevolg van een restrictie van de luchtverkeersleiding. Deze vertraging wordt naar het oordeel van de kantonrechter aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De kantonrechter verwijst daarbij naar overweging 5.5.
5.10.
De passagiers hebben met de stelling dat de vertraging van de onderhavige vlucht voor de duur van 21 minuten is ontstaan vanwege een fout met het laden van de bagage (vertragingscode “GL”), het verweer van de vervoerder dat de volledige vertraging van de onderhavige vlucht een buitengewone omstandigheid vormt, gemotiveerd betwist. De vervoerder heeft deze betwisting niet weersproken, waardoor is komen vast te staan dat de vertraging van de onderhavige vlucht voor de duur van 21 minuten ook niet het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
5.11.
Gelet op het voorgaande is de vertraging van de vlucht voor de duur van 62 minuten veroorzaakt door (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door een buitengewone omstandigheid en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vluchten zouden hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagiers zijn daadwerkelijk om 16:47 uur (lokale tijd) aangekomen op London Heathrow. De aansluitende vlucht van passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 stond om 17:20 uur (lokale tijd) gepland te vertrekken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 62 minuten zou de vlucht (met een vertraging van 25 minuten) om 15:45 uur (lokale tijd) op London Heathrow zijn gearriveerd. Niet in geschil is dat de minimale overstaptijd op London Heathrow 90 minuten bedraagt. Indien geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden, dan zouden passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 hun aansluitende vlucht hebben gehaald. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 op de eindbestemming het gevolg is geweest van de buitengewone omstandigheid. Ten aanzien van passagiers sub 9 en sub 10 staat vast dat de aansluitende vlucht van passagiers gepland stond te vertrekken om 17:00 uur (lokale tijd). Indien er geen buitengewone omstandigheid was opgetreden, dan hadden passagiers sub 9 en sub 10 de aansluitende vlucht eveneens niet gehaald. Hieruit volgt dan ook dat de vertraging van passagiers sub 9 en sub 10 niet het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt ten aanzien van de vordering van passagiers sub 9 en sub 10 niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot voldoening van de compensatie ten aanzien van passagiers sub 9 en sub 10 ligt voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de hoofdsom van passagiers sub 9 en sub 10 is als onvoldoende gemotiveerd weersproken eveneens toewijsbaar.
5.12.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft passagiers sub 1 tot en met sub 8 en sub 11 omgeboekt naar de eerst beschikbare alternatieve vlucht. Daarnaast heeft de vervoerder ten aanzien van passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 rekening gehouden met een extra overstaptijd (“buffer”) van 30 minuten, hetgeen door de kantonrechter voldoende wordt geacht. Voor zover de passagiers hebben gesteld dat passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 eerder op de eindbestemming zouden zijn aangekomen indien de vervoerder hen zou hebben omgeboekt naar vlucht KL1019, nu de passagiers nalaten aan te tonen dat op deze vlucht nog plek voor passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 beschikbaar was. Niet valt in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering van passagiers sub 1 tot en met 8 en sub 11 tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal dan ook worden afgewezen.
5.13.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Ten aanzien van passagiers sub 9 en sub 10 zullen de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is daarentegen hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag ten aanzien van passagiers sub 9 en sub 10 dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 217,80 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
5.13.1.
De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering ten aanzien van passagiers sub 1 tot en met sub 8 en sub 11 af;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 9 en sub 10 van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 19 juli 2017, en over € 217,80 vanaf 27 mei 2019, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter