ECLI:NL:RBNHO:2023:2180

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
6056423 CV EXPL 17-5228
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Deutsche Lufthansa A.G., over compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Frankfurt naar Montego Bay, Jamaica, op 11 maart 2015. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt miste de passagier zijn aansluitende vlucht, wat resulteerde in een vertraging van 28 uur en 5 minuten bij aankomst in Montego Bay. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde te betalen, stellende dat de passagier de aansluitende vlucht had kunnen halen ondanks de vertraging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de passagier voldoende tijd had om de aansluitende vlucht te halen. De vervoerder had de aankomsttijd van de vlucht niet kunnen vaststellen, wat cruciaal was voor de beoordeling van de overstaptijd. De kantonrechter oordeelde dat de passagier recht had op compensatie, omdat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van in totaal € 690,00 aan de passagier, vermeerderd met rente en kosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van de werkelijke aankomsttijd van een vlucht en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in het geval van vertragingen. De kantonrechter heeft ook de eisen voor buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten behandeld, waarbij de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van deze kosten aan de passagier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 6056423 CV EXPL 17-5228 (RH)
Uitspraakdatum: 1 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa A.G.
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 3 maart 2017 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 11 maart 2015 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt International Airport, Frankfurt (Duitsland), naar Sangster International Airport, Montego Bay (Jamaica).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, met vluchtnummer LH1003 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar de eindbestemming gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 28 uur en 5 minuten aangekomen te Montego Bay.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2015, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat de passagier de aansluitende vlucht had kunnen halen, ondanks de vertraging van de vlucht. Tussen het feitelijke aankomsttijdstip van de vlucht en het feitelijke vertrektijdstip van de vlucht van Frankfurt naar Montego Bay zaten immers 46 minuten, terwijl de minimale overstaptijd op de luchthaven 45 minuten bedraagt, aldus de vervoerder.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder door het overleggen van het vluchtrapport van de onderhavige vlucht en zijn toelichting daarop gemotiveerd aangevoerd dat de vlucht op 11 maart 2015 om 08:34 uur (lokale tijd) is aangekomen te Frankfurt. Uit het vluchtrapport volgt immers dat de “onblock (ATA)”, hetgeen volgens de vervoerder staat voor “actual time of arrival”, 08:34 uur (lokale tijd) bedroeg. De passagier heeft daarentegen gemotiveerd betwist dat het moment van “onblock” staan van het toestel niet hetzelfde moment betreft waarop de deuren van het toestel worden geopend. Dit onderscheid is van belang omdat het moment waarop de deuren van het toestel worden geopend het daadwerkelijke moment van aankomst betreft, aldus de passagier.
5.4.
Uit het Germanwings-arrest van 4 september 2014 (C-425/13) volgt dat het moment van aankomst van een toestel op de luchthaven niet per definitie gelijkstaat aan het begrip „aankomsttijd” in de zin van de Verordening. Het Hof oordeelt in het voornoemde arrest dat het begrip “aankomsttijd” dat is gebruikt tot bepaling van de omvang van de door de luchtreizigers geleden vertraging, duidt op het tijdstip waarop ten minste een vliegtuigdeur opent, met dien verstande dat de passagiers op dat tijdstip het toestel mogen verlaten. De vervoerder heeft deze stelling niet (dan wel in onvoldoende mate) weersproken, waardoor niet vast is komen te staan wat de daadwerkelijke overstaptijd voor de passagier op de luchthaven van Frankfurt is geweest. Uit het vluchtrapport volgt immers niet op welk moment de deuren van het toestel zijn opengegaan. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de passagier voldoende de tijd heeft gehad om de aansluitende vlucht te halen. De kantonrechter gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
5.5.
Wat er voorts ook zij van de aangevoerde eventuele buitengewone omstandigheden en de minimale overstaptijd op de luchthaven van Frankfurt, niet in geschil is dat de passagier volgens de planning een overstaptijd van 60 minuten had. Daarbij wordt door de kantonrechter in aanmerking genomen dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van buitengewone omstandigheden. Daarom dient hij in een bepaalde reservetijd te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden (zie ook het arrest van het Hof van 12 mei 2011 Eglitis/Latvijas C-294/10). In dit kader acht de kantonrechter het redelijk van de vervoerder een minimale buffer van 20 minuten te verlangen. Ook indien zou komen vast te staan dat de vervoerder een buffer van 15 minuten heeft aangehouden, is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder onvoldoende buffertijd in acht heeft genomen. Daarbij komt dat, door het niet vaststaan van het “aankomsttijd” van de vlucht, het voor de kantonrechter niet mogelijk is om vast te stellen in hoeverre de door de vervoerder aangevoerde buffer van 15 minuten ertoe zou hebben geleid dat de passagier de aansluitende vlucht ondanks de vertraging alsnog zou hebben kunnen halen. De kantonrechter komt zodoende tot de conclusie dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel beperken. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming niet het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 690,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 11 maart 2015, en over € 90,00 vanaf 3 maart 2017, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 97,31;
griffierecht € 223,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter