ECLI:NL:RBNHO:2023:2183

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
8752903 \ CV EXPL 20-7759
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft AirHelp Limited, een rechtspersoon gevestigd in Hong Kong, een vordering ingesteld tegen Emirates, een luchtvaartmaatschappij gevestigd in Dubai, vanwege een vertraagde vlucht. De vordering betreft compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier had een vervoersovereenkomst met Emirates en miste zijn aansluitende vlucht naar Manila door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Dubai. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een CTOT (Calculated Take Off Time) opgelegd door de luchtverkeersleiding, wat wordt aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. Hierdoor was de vervoerder niet verplicht om compensatie te betalen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en wees de vordering van AirHelp af. De proceskosten werden toegewezen aan AirHelp, die ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8752903 \ CV EXPL 20-7759 (RH)
Uitspraakdatum: 18 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Limited
gevestigd te Hong Kong (Volksrepubliek China)
eiser
hierna te noemen: AirHelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
tevens kantoorhoudend te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 6 augustus 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft een incidentele conclusie strekkende tot zekerheidsstelling voor proceskosten ex artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genomen. AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd. De kantonrechter heeft bij vonnis in incident van 22 december 2021 de incidentele vordering van de vervoerder toegewezen en AirHelp bevolen om zekerheid te stellen.
1.2.
Bij akte uitlating heeft de vervoerder de kantonrechter geïnformeerd dat AirHelp zekerheid heeft gesteld voor de proceskosten. De vervoerder heeft vervolgens schriftelijk geantwoord in de hoofdzaak. AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[de passagier] (hierna: de passagier) heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 8 oktober 2018 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport, via Dubai Airport, Dubai (Verenigde Arabische Emiraten), naar Ninoy Aquino International Airport, Manila (Filipijnen).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Dubai, met vluchtnummer: EK150 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd. De geplande aankomsttijd van de vlucht te Dubai was op 8 oktober 2018 om 06:30 uur lokale tijd. De aansluitende vlucht naar Manila stond gepland te vertrekken op 9 oktober 2018 om 07:35 uur lokale tijd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Manila gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee zij op 10 oktober 2018 om 16:15 uur (lokale tijd), met een vertraging van 19 uur en 50 minuten, dan wel met een vertraging van 20 uur, op de eindbestemming aankwam.
2.3.
De passagier heeft de gepretendeerde vordering middels cessie overgedragen aan AirHelp.
2.4.
AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de compensatie te voldoen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat AirHelp niet heeft voldaan aan haar stelplicht, nu in de onderhavige kwestie onvoldoende concrete feiten zijn gesteld. Daarnaast voert de vervoerder aan dat de vertraging van de vlucht is ontstaan wegens buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Ten aanzien van het verweer van de vervoerder dat AirHelp niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat AirHelp in de conclusie van repliek heeft gesteld dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd, waardoor de passagier met een vertraging van 20 uur is aangekomen op de eindbestemming. De vervoerder heeft het een en ander niet betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van AirHelp hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij conclusie van dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
5.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Manila, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.4.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.5.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging voor de duur van 21 minuten is veroorzaakt doordat de luchtverkeersleiding een CTOT aan de vlucht had opgelegd. Wegens deze restrictie van de luchtverkeersleiding mocht het toestel, ondanks dat zij tijdig gereed stond voor vertrek, niet eerder vertrekken. Ter onderbouwing van het verweer heeft de vervoerder onder meer het vluchtrapport van de vlucht en een geanonimiseerde e-mail van de luchtverkeersleiding Nederland (hierna: LVNL) overgelegd. Uit het e-mailbericht van de LVNL volgt dat de vlucht een CTOT opgelegd heeft gekregen waardoor het toestel met een vertraging van 21 minuten ten opzichte van de geplande vertrektijd is vertrokken. AirHelp heeft niet betwist dat de vertraging is ontstaan door een aan de vlucht opgelegde restrictie van de luchtverkeersleiding, waardoor dit voor de kantonrechter is komen vast te staan.
5.6.
De kantonrechter is ten aanzien van de opgelegde CTOT van oordeel dat de vertraging die is ontstaan door deze slotrestrictie aangemerkt kan worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd dat de vertraging van de vlucht van 21 minuten is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
Ten aanzien van de resterende 3 minuten van de aankomstvertraging van de vlucht heeft de vervoerder geen beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat de passagier de aansluitende vlucht evengoed had gemist indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden en dat de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist ten gevolge van de 3 minuten vertraging die niet door een buitengewone omstandigheid is veroorzaakt. Eerst in dupliek heeft de vervoerder aangevoerd dat een vertrekvertraging van 24 minuten er niet per definitie toe leidt dat de passagier de aansluitende vlucht niet meer kan halen, nu er nog 41 minuten overstaptijd resteerde. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren heeft kunnen brengen. Dit standpunt is daarom tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan. De kantonrechter neemt dan ook als vaststaand aan dat de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheid het missen van de aansluitende vlucht heeft veroorzaakt, zodat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.8.
De stelling van AirHelp dat de vertraging van de vlucht niet als een “langdurige vertraging” in de zin van artikel 15 van de considerans van de Verordening kan worden aangemerkt, slaagt niet. De uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming bedroeg meer dan drie uur. Zoals hiervoor is overwogen, is deze vertraging het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht en daarmee ook het gevolg van buitengewone omstandigheden. De passagier heeft immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Manila gemist. Gelet op het voorgaande kan de vertraging ten gevolge van het besluit van de luchtverkeersleiding als langdurig worden aangemerkt.
5.9.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Niet in geschil is dat de minimale overstaptijd op de luchthaven van Dubai 60 minuten bedraagt en dat de bij de boeking geplande overstaptijd van de passagier 65 minuten bedroeg. In beginsel acht de kantonrechter een buffer (tussen aansluitende vluchten) van minimaal 20 minuten noodzakelijk. De vervoerder heeft tussen de aansluitende vluchten een buffer van 5 minuten aangehouden, hetgeen de kantonrechter onvoldoende acht. In dit geval hebben de buitengewone omstandigheden echter tot een vertraging van 21 minuten geleid. De kantonrechter concludeert dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagier haar aansluitende vlucht(en) niet meer had kunnen halen.
5.10.
De vervoerder voert aan de passagier te hebben omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met beschikbare plaats naar haar eindbestemming. AirHelp heeft hier tegen ingebracht dat de alternatieve vlucht door de vervoerder zelf is uitgevoerd en dat dit, gelet op de vertraging op de eindbestemming, niet als een redelijke maatregel valt aan te merken. Volgens AirHelp zou de passagier sneller op de eindbestemming zijn aangekomen als de vervoerder haar had omgeboekt naar vlucht PR659 of 5J15. De kantonrechter overweegt als volgt. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur, nu het Hof in voormeld arrest niet heeft gespecificeerd wat onder ‘dag’ moet worden verstaan. Volgens AirHelp zijn de passagiers in de zaak waarover het Hof in voormeld arrest heeft beslist met een vertraging van 22 uur op de eindbestemming aangekomen, maar de kantonrechter leest dit niet in het arrest. Vast staat dat de passagier in het onderhavige geval minder dan 24 uur later is aangekomen op de eindbestemming. Indien de passagier met de door AirHelp genoemde alternatieve vluchten zou zijn vervoerd - ervan uitgaande dat er op die vluchten plaats voor hem was - dan was de passagier weliswaar eerder op de eindbestemming aangekomen, maar dat wil niet zeggen dat de vervoerder, door de passagier om te boeken naar de alternatieve vlucht zoals de vervoerder in dit geval heeft gedaan, geen redelijk alternatief heeft aangeboden. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van AirHelp zal dan ook worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van AirHelp, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van AirHelp, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt AirHelp tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt AirHelp tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter