Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[eiser/verweerder1] ,
2.
[eiser/verweerder2],
1.De zaak in het kort
heeft tegenvorderingen ingesteld. Hij vordert een verklaring voor recht dat hij de vorderingen van [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] heeft voldaan en dat zij hem kwijting hebben verleend. Ook vordert [gedaagde/eiser] dat de nalatenschap alsnog wordt verdeeld en dat daartoe alsnog een boedelbeschrijving wordt opgemaakt.
2.De procedure
- de mondelinge behandeling van 2 februari 2023 en de daarvan door de griffier bijgehouden aantekeningen.
3.Feiten
Ten derde: Overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1167 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, maak ik de volgende boedelverdeling:
aan mijn voornoemde echtgenoot, alle door mij na te laten zaken onder de verplichting om:
voor zijn rekening te nemen en als zijn eigen schulden te voldoen alle tot mijn nalatenschap behorende schulden en alle kosten en rechten terzake van mijn overlijden verschuldigd, waaronder begrepen de successierechten, wegens de verkrijgingen uit mijn nalatenschap verschuldigd;
aan ieder van mijn overige erfgenamen schuldig te erkennen een bedrag overeenstemmende met ieders erfdeel bij versterf verminderd met hun aandeel in de hiervoor omschreven kosten en rechten, met betrekking tot welke schuldig erkenningen ik het volgende bepaal:
over de door mijn echtgenoot schuldig erkende bedragen zal een rente verschuldigd zijn, berekend naar acht procent per jaar, te rekenen vanaf de dag van mijn overlijden, welke rente eerst opeisbaar zal zijn in de gevallen hierna onder b. omschreven.
de door mijn echtgenoot schuldig erkende bedragen respectievelijk de niet afgeloste gedeelten daarvan met de daarover verschuldigde rente zijn te allen tijde aflosbaar doch niet eerder opeisbaar dan bij overlijden, hertrouwen (…)
Per e-mail van 25 januari 2022 schrijft de advocaat van [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] daarover het volgende:
4.Het geschil
5.De beoordeling
De gestelde afspraak dat verrekening met het kindsdeel van [eiser/verweerder2] zou plaatsvinden toen deze de auto van zijn moeder, of een andere nieuwe auto, op zijn naam zette, is te weinig concreet om [gedaagde/eiser] tot bewijs toe te laten. [gedaagde/eiser] had op zijn minst moeten stellen welke auto hij aan [eiser/verweerder2] in betaling op diens kindsdeel heeft gegeven.
dat zij dat mondeling aan hem hadden toegezegd, terwijl [gedaagde/eiser] desgevraagd op de zitting heeft verklaard dat hij het viergesprek en de afspraak die toen gemaakt is niet bij mr. Hayhoe heeft genoemd.
Daarbij is van belang dat de waarde van effecten op de peildatum vaststaat. Als de in de aangifte opgenomen waarde niet klopte, dan had van [gedaagde/eiser] mogen worden verwacht dat hij dat zou hebben verbeterd. Nu [gedaagde/eiser] bovendien niet heeft gesteld wat dan wel de juiste waarde had moeten zijn, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in de aangifte vermelde waarde van de effecten. Het in de aangifte opgenomen saldo van de nalatenschap van erflaatster staat daarmee tussen partijen vast en daarmee ook de erfdelen van [eiser/verweerder1] en [eiser/verweerder2] . Er is namelijk geen ander verweer gevoerd tegen de aangifte.