ECLI:NL:RBNHO:2023:2342

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/15/323803 / FA RK 21-6371 en C/15/335896 / JU RK 23-107
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken tot wijziging zorgregeling en ondertoezichtstelling in familiezaken met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen ouders over de zorgregeling en een verzoek tot ondertoezichtstelling van hun kinderen. De vader heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling, die oorspronkelijk in 2018 was vastgesteld, en om de kinderen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling. De moeder heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken en een zelfstandig verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling, waarbij zij begeleide omgang tussen de vader en de kinderen voorstelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de kinderen, maar dat deze zorgen in het vrijwillige kader kunnen worden aangepakt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de beslissingen over de zorgregeling aan te houden in afwachting van hulpverlening. De rechtbank heeft besloten om de verzoeken van de vader tot wijziging van de zorgregeling pro forma aan te houden voor negen maanden en het verzoek tot ondertoezichtstelling van de vader afgewezen, omdat er reële mogelijkheden zijn om de zorgen in het vrijwillige kader weg te nemen. De rechtbank benadrukt het belang van hulpverlening voor het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en het contactherstel tussen de vader en de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zorgregeling en ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: C/15/323803 / FA RK 21-6371 en C/15/335896 / JU RK 23-107
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 23 februari 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N.H. Fridsma, kantoorhoudende te Heemskerk,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Rezaie, kantoorhoudende te Amsterdam,
-- betreffende –
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[de minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de kinderen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (C/15/323803 / FA RK 21-6371):
- het verzoek met bijlagen van de vader van 21 december 2021, ingekomen op 28 december 2021;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen van de moeder van 19 januari 2022, ingekomen op diezelfde datum;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 november 2022, ingekomen op 1 december 2022;
- het F9-formulier van de advocaat van de moeder van 14 december 2022;
- het F9-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 17 januari 2023;
- het e-mailbericht met bijlagen, waaronder de beschikking van Hof Amsterdam van 21 juni 2022, van de advocaat van de vader van 22 februari 2023.
met betrekking tot het verzoek tot ondertoezichtstelling (C/15/335896 / JU RK 23-107):
- het verzoek van de vader van 17 januari 2023, ingekomen op diezelfde datum.
1.2.
Bij beschikking van 4 februari 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer C/15/323797 / FA RK 21-6365) afgewezen én in de onderhavige bodemprocedure ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling), aan de Raad (op verzoek van de vader) verzocht om ten aanzien van de zorgregeling een onderzoek te verrichten. Iedere verdere beslissing in de bodemprocedure is verder pro forma aangehouden. De Raad heeft dat onderzoek eind 2022 verricht en daartoe het rapport van 30 november 2022 ingediend, waarna de procesbeslissing is genomen om de zaak op zitting te plannen voor verdere behandeling.
1.3.
De behandeling van de zaak in de bodemprocedure betreffende de zorgregeling, stond aanvankelijk gepland op 13 februari 2023. In verband met ziekte aan de zijde van de advocaat van de vader is de behandeling verplaatst en heeft deze plaatsgevonden op de zitting van 20 februari 2023 in aanwezigheid van de vader, bijgestaan door mr. N.H. Fridsma, en de moeder, bijgestaan door mr. D. Rezaie. De ouders zijn ter zitting bijgestaan door tolken Farsi.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
1.4.
Gelijktijdig met dit verzoek is op de zitting van 20 februari 2023 het verzoek van de vader om de minderjarigen [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, behandeld.
1.5.
De kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben, gelet op hun leeftijd, voorafgaand aan de zitting hun mening in raadkamer kenbaar gemaakt aan de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] (Afghanistan) met elkaar gehuwd en dat huwelijk is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 25 april 2018.
2.2.
Het gezamenlijk gezag over de kinderen is na de echtscheiding in stand gebleven. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de moeder.
2.3.
Bij eerdergenoemde beschikking van 25 april 2018 is een zorgregeling met de vader bepaald, die inhoudt dat de kinderen drie dagen per week bij de vader zijn en bij hem overnachten, en dat de feestdagen en vakanties in onderling overleg worden verdeeld.

3.Verzoeken vader en verweer vader tegen zelfstandig verzoek moeder

3.1.
De vader heeft bij verzoekschrift van 21 december 2021 om een wijziging verzocht van de zorgregeling zoals deze bij beschikking van 25 april 2018 is vastgesteld. De wijziging houdt in dat de kinderen de ene week van zaterdag 10.00 uur tot woensdag 19.00 uur en de andere week van maandag uit school tot woensdag 19.00 uur bij de vader verblijven, alsmede dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. Subsidiair heeft de vader verzocht een in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen.
3.2.
De vader heeft het verzoek in het verzoekschrift als volgt toegelicht. Bij beschikking van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de moeder ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat de vader de kinderen wat haar betreft niet meer ziet wanneer zij eenhoofdig gezag zou hebben en dat de rechtbank het niet in het belang van de kinderen acht wanneer de vader buiten spel zou worden gezet. De moeder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en geweigerd medewerking te verlenen aan de zorgregeling. Bij brief van 12 oktober 2021 is de moeder verzocht uitvoering te geven aan de zorgregeling. Hierop heeft zij betwist dat zij de kinderen niet aan de vader zou meegeven en gesteld dat zij de vader had voorgesteld dat hij de kinderen van maandag tot woensdag bij zich heeft, maar de vader dit per se van vrijdag tot zondag wilde. De vader betwist dit. Hij heeft er vrede mee dat de kinderen van maandag tot woensdag bij hem zijn, maar wil daarnaast ook graag omgang in het weekend zodat hij activiteiten met hen kan ondernemen. De vader is vervolgens steeds op maandag bij de moeder langs geweest om de kinderen op te halen en heeft dat ook steeds van tevoren aangekondigd, maar de moeder is niet bereid de kinderen mee te geven.
3.3.
De vader heeft daarnaast bij verzoekschrift van 17 januari 2023, verzocht de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers te Haarlem voor de duur van een jaar.
3.4.
De vader heeft dit verzoek in het verzoekschrift als volgt toegelicht. De vader heeft er, gelet op het rapport van de Raad en de reactie van de moeder daarop, geen vertrouwen in dat via het Centrum voor Jeugd & Gezin (hierna: het CJG) resultaten bereikt zullen worden. De vader heeft nog niets vernomen over de mogelijkheden van het CJG en blijkens haar reactie op het rapport zal de moeder niet vrijwillig meewerken aan die hulpverlening. De vader is van mening dat alleen binnen het gedwongen kader stappen gezet kunnen worden in contactherstel met de kinderen en verbetering van de verstandhouding van de ouders. Doordat de kinderen op dit moment geen contact hebben met de vader worden zij ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, waardoor voldaan is aan het wettelijke vereiste voor een ondertoezichtstelling.
3.5.
De vader heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De vader zou het liefst direct omgang met de kinderen willen hebben, maar begrijpt dat eerst hulpverlening ingezet moet worden alvorens over de zorgregeling beslist kan worden. Hij verzet zich dan ook niet tegen aanhouding van de behandeling van zijn verzoek betreffende de zorgregeling met negen maanden, zoals door de Raad geadviseerd. Hij verzet zich wel tegen toewijzing van het zelfstandige verzoek van de moeder om vaststelling van een zorgregeling. Het is inmiddels anderhalf jaar geleden dat de vader voor het laatst omgang met de kinderen had. Hij heeft altijd omgang met de kinderen gehad, maar dat is plotseling gestopt. De vader is geen voorstander van het door de Raad ter zitting geopperde Uniform Hulpaanbod, omdat dit te vrijblijvend is. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder zal meewerken aan de hulpverlening. Bovendien kan dan niet direct gestart worden met de hulpverlening. In het geval van een ondertoezichtstelling wordt direct een gezinsmanager aangewezen en kan de moeder verplicht worden om mee te werken. Hoe langer het duurt voordat contactherstel plaatsvindt, hoe moeilijker dat contactherstel zal zijn. De vader is van mening dat hij altijd een lieve vader is geweest voor de kinderen en begrijpt niet waar hun weerstand vandaan komt.
Desgevraagd heeft de vader gesteld dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling, omdat hij gezag over de kinderen heeft en op grond daarvan een dergelijk verzoek kan indienen.

4.Verweer moeder tegen verzoek vader en zelfstandig verzoek moeder

4.1.
De moeder heeft daartegen schriftelijk bij brief van 19 januari 2022 gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen. Daarbij heeft de moeder een zelfstandig verzoek ingediend tot wijziging van de vastgestelde zorgregeling, in die zin dat een begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige 3] wordt vastgesteld en dat de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt beëindigd.
4.2.
De moeder stelt daartoe dat de vader reeds sinds 2013, toen partijen feitelijk uit elkaar gingen, geen (effectieve) omgang heeft met de kinderen. Ook na de beschikking van 25 april 2018 was er in feite geen sprake van omgang tussen de vader en de kinderen. Pas nadat de moeder op 10 mei 2021 een verzoek tot eenhoofdig gezag had ingediend, is de omgang belangrijk geworden voor de vader. De vader is er nooit voor de kinderen geweest. De moeder betwist dat zij zou weigeren de kinderen aan de vader mee te geven. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] willen zelf geen omgang met de vader. Dit kan niet voor rekening van de moeder komen en ligt niet in haar risicosfeer. Zij kan hen immers niet tegen hun uitdrukkelijke zin in dwingen met de vader mee te gaan. Dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] geen omgang met de vader willen, komt door zijn eigen handelen. Zo heeft de vader op 11 januari 2022 een brief in de brievenbus van de buren van de moeder gedaan, waarin hij verschillende aantijgingen jegens de moeder heeft geuit. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn hierop door de buren aangesproken, wat zij als heel vervelend hebben ervaren. Ook heeft de vader in aanwezigheid van de buren en vrienden van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] tegen hen geschreeuwd en hen aangemaand om met hem mee te gaan. Verder gaat/ging [de minderjarige 3] iedere maandag met tegenzin met de vader mee. De vader belemmert moedwillig het contact tussen de moeder en [de minderjarige 3] wanneer [de minderjarige 3] bij de vader is en brengt haar onder bij familie, waar zij ook moe(s)t overnachten. De moeder acht het niet in het belang van [de minderjarige 3] dat zij twee nachten per week telkens op andere plekken verblijft en bij voor haar onbekende personen overnacht. Om die reden vindt de moeder het van belang dat de omgang tussen [de minderjarige 3] en de vader begeleid wordt in een omgangshuis dan wel zonder overnachting plaatsvindt. Te meer nu de vader na 2013 pas sinds vier à vijf maanden waarde hecht aan omgang met de kinderen en de omgang tussen [de minderjarige 3] en de vader dus nog moet worden opgebouwd.
4.3.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij achter het advies van de Raad staat. De moeder vindt hulpverlening gericht op het vormgeven van het gezamenlijke ouderschap en omgangsbegeleiding opportuun en is bereid daaraan mee te werken. Een ondertoezichtstelling, zoals is verzocht door de vader, is een te vergaand middel volgens de moeder. Bovendien wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de hulpverlening om die zorgen weg te nemen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouders. Ook de Raad adviseert geen ondertoezichtstelling, maar hulpverlening in het vrijwillige kader. De moeder wijst voorts nog op de eerdere negatieve ervaringen van de kinderen met het gedwongen kader.

5.Mening van de kinderen

5.1.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben in raadkamer allebei naar voren gebracht dat zij geen omgang willen met hun vader, omdat hij tijdens de omgangsmomenten niet goed voor hen zorgde, zij hem niet aardig vinden en ook niet oprecht in het contact met hen.

6.Advies van de Raad

6.1.
De Raad heeft in het rapport van 30 november 2022 geadviseerd iedere beslissing op de verzoeken over de zorgregeling voor de duur van negen maanden aan te houden in afwachting van de uitkomsten van de in te zetten hulpverlening.
De Raad acht contact tussen de vader en de kinderen wel in het belang van de kinderen, maar vindt het op dit moment niet in hun belang om een zorgregeling of omgangsbegeleiding vast te stellen. Eerst dienen de ouders hun gezamenlijke ouderschap te verbeteren door middel van hulpverlening, waarbinnen vervolgens ook besproken kan worden op welke manier contactherstel tussen de kinderen en de vader kan plaatsvinden. De Raad heeft namelijk zorgen over de strijd tussen de ouders en het effect daarvan op de kinderen. De kinderen worden door beide ouders met deze strijd belast en lijken vanuit een loyaliteitsconflict voor de moeder te hebben gekozen. Duidelijk is geworden dat de kinderen ervaren dat de vader niet aansluit bij hun beleving en wensen, waardoor ze het contact met hem niet prettig vinden. Hoewel niet wordt teruggezien dat de kinderen vanuit het loyaliteitsconflict worden belemmerd in het contact met anderen of last hebben van somberheid, blijft dit wel een zorg. Ook zijn er zorgen over mogelijk trauma bij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vanwege hun uithuisplaatsing op jonge leeftijd. Ondanks deze zorgen ontwikkelen de kinderen zich echter goed. Het is van belang dat hulpverlening wordt ingezet om de samenwerking en communicatie tussen de ouders te verbeteren en in te zetten op contactherstel tussen de kinderen en de vader. De Raad denkt daarbij aan Ouderschap Blijft of Solo Parallel Ouderschap en omgangsbegeleiding. Hoewel de kinderen grote weerstand richting hun vader hebben, ziet de Raad bij de ouders enige bereidheid om hulpverlening te aanvaarden. Het CJG, locatie [plaats] , is benaderd om hulpverlening in te zetten.
6.2.
De Raad heeft het advies ter zitting gehandhaafd en daartoe het volgende naar voren gebracht. Het is voor de Raad standaardprocedure om, indien in onderzoeken als het onderhavige dusdanige zorgen naar voren komen, over te gaan tot een Beschermingsonderzoek naar de vraag of een ondertoezichtstelling al dan niet noodzakelijk is. Dergelijke zorgen zijn in dit geval volgens de Raad echter niet naar voren gekomen, zodat een Beschermingsonderzoek niet heeft plaatsgevonden. Er zijn weliswaar zorgen over de kinderen, maar tegelijkertijd gaat het goed met hen. Daarnaast ziet de Raad ook het risico dat een ondertoezichtstelling contraproductief zou kunnen werken, omdat de moeder en de kinderen daar niet voor openstaan en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] negatieve ervaringen hebben met een gedwongen kader vanwege hun eerdere uithuisplaatsing. De Raad acht het Uniform Hulpaanbod passend in dit geval, indien beide ouders daartoe bereid zijn, waarbij dan eerst gewerkt zou moeten worden aan het gezamenlijke ouderschap en vervolgens aan omgangsbegeleiding.

7.Beoordeling van de rechtbank

Verzoeken zorgregeling
7.1.
Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Niet in geschil is dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e van het BW.
7.2.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. Op grond van het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de Raad en de ouders is de rechtbank het eens dat op dit moment nog geen goede beslissing kan worden genomen over een eventuele wijziging van de zorgregeling. De kinderen vertonen namelijk veel weerstand in het contact met hun vader en hebben hem bovendien al anderhalf jaar niet gezien. Het is in het belang van de kinderen dat door hulpverlening onderzocht wordt of, en zo ja op welke wijze, contactherstel tussen hen en de vader mogelijk is. Voor het eventuele herstel van het contact tussen de kinderen en de vader is van belang dat de ouders eerst werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie, zodat de kinderen niet langer belast worden met de onderlinge strijd van hun ouders en de ruimte krijgen om met beide ouders onbelast contact te hebben. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat zowel de vader als de moeder heeft aangegeven bereid te zijn mee te werken aan de door de Raad geadviseerde hulpverlening. De rechtbank ziet verder geen aanleiding de ouders aan te melden voor het Uniform Hulpaanbod. Het inzetten van het Uniform Hulpaanbod heeft in dit geval geen meerwaarde om ervoor te zorgen dat het gezin snel hulp krijgt, omdat de Raad al contact heeft gelegd met het CJG locatie [plaats] om de benodigde hulpverlening in te zetten. Ook de bij het Uniform Hulpaanbod behorende voorwaardelijke opdracht aan de Raad om onderzoek te verrichten heeft in dit geval geen meerwaarde, nu de Raad reeds uitgebreid onderzoek heeft gedaan in opdracht van de rechtbank.
7.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank iedere verdere beslissing over de zorgregeling pro forma aanhouden voor een termijn van negen maanden, in afwachting van de resultaten van de door de Raad geadviseerde hulpverlening.
Verzoek ondertoezichtstelling
7.5.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter, voor zover hier van belang, een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk door de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
7.6.
Artikel 1:255, tweede lid, van het BW bepaalt dat de kinderrechter, voor zover hier van belang, een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van de Raad of het openbaar ministerie. Tevens is een ouder bevoegd tot het doen van een dergelijk verzoek indien de Raad niet overgaat tot indiening van het verzoek.
7.7.
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek. Hoewel de Raad niet expliciet heeft beslist dat zij geen verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen zal indienen, is de rechtbank van oordeel dat uit het advies van de Raad en de toelichting ter zitting kan worden afgeleid dat de Raad die beslissing impliciet wel heeft genomen. Door de Raad is ter zitting namelijk naar voren gebracht dat de Raad bij het onderzoek geen dusdanige zorgen over de kinderen heeft geconstateerd dat zij meende te moeten overgaan tot een zogenaamd Beschermingsonderzoek, waarbij de vraag centraal staat of een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De rechtbank vat dit dus op als een besluit van de Raad om niet over te gaan tot indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling en is dan ook van oordeel dat de (gezaghebbende) vader ontvankelijk is in zijn verzoek.
7.8.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of voldaan is aan de wettelijke vereisten van een ondertoezichtstelling, zoals bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW. De rechtbank stelt daartoe allereerst vast dat uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er zorgen zijn over de kinderen. Deze zorgen bestaan uit de aanhoudende onderlinge strijd tussen de ouders, waarmee de kinderen belast worden. Er lijkt bij hen sprake van een loyaliteitsconflict, waardoor zij op dit moment geen enkel contact met hun vader willen en zij dat ook al geruime tijd niet hebben. Ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bestaan er ook zorgen over mogelijk trauma dat zij bij hun uithuisplaatsing in het verleden hebben opgelopen en mogelijk niet hebben verwerkt. Ondanks deze zorgen is de rechtbank van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat zij zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Het gaat overigens namelijk goed met de kinderen. Zo worden er op school geen zorgen gesignaleerd. Daar komt bij dat beide ouders zich tegenover de Raad en ook ter zitting bereid hebben verklaard aan de noodzakelijk geachte hulpverlening mee te werken, die concreet bestaat uit hulpverlening gericht op verbetering van de samenwerking en communicatie tussen de ouders en (vervolgens) op het eventuele contactherstel tussen de vader en de kinderen. Er zijn aldus nog reële mogelijkheden om de bestaande zorgen in het vrijwillige kader af te wenden. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat een ondertoezichtstelling een ingrijpende maatregel is waar terughoudend mee dient te worden omgegaan. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, zal de rechtbank het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling afwijzen.

8.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer C/15/323803 / FA RK 21-6371
8.1.
houdt iedere beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot
23 november 2023 PRO FORMA;
8.2.
verzoekt de advocaten de rechtbank schriftelijk te berichten over het verloop van de hulpverlening en over de daaraan te verbinden gevolgen;
8.3.
bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk
één week voor 23 november 2023door de rechtbank ontvangen dient te zijn;
8.4.
wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van deze procedure;
in de procedure met zaaknummer C/15/335896 / JU RK 23-107
8.5.
wijst het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Ok, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Fröberg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.