ECLI:NL:RBNHO:2023:2449

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
10025028 \ CV EXPL 22-4521
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiekosten en de geldigheid van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert DHG Bontrup Aviation B.V. (DBA) terugbetaling van studiekosten van een ex-werknemer, [gedaagde]. De kantonrechter wijst de vordering af, omdat het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst niet voldoet aan de eisen die in de rechtspraak zijn ontwikkeld. De kantonrechter oordeelt dat een groot deel van de gevorderde studiekosten onvoldoende is onderbouwd en dat het studiekostenbeding onduidelijk is. De arbeidsovereenkomst van [gedaagde] eindigde op 1 mei 2022, na zijn opzegging op 15 februari 2022. DBA had een vliegtuig gekocht, waarvoor een type rating training was inbegrepen, maar de kantonrechter concludeert dat DBA geen kosten heeft gemaakt voor deze training, omdat deze al in de koopprijs van het vliegtuig was verdisconteerd. De kantonrechter oordeelt dat de ernstige consequenties van het studiekostenbeding niet duidelijk aan [gedaagde] zijn uiteengezet, waardoor hij niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen over het beëindigen van zijn dienstverband. De vordering van DBA wordt afgewezen en de tegenvordering van [gedaagde] tot terugbetaling van ingehouden studiekosten wordt toegewezen. DBA wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10025028 \ CV EXPL 22-4521
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DHG Bontrup Aviation B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: DBA
gemachtigde: mr. M.J. van Herwerden
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R.A.C.G. Martens
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een werkgever terugbetaling van studiekosten van een ex-werknemer. De kantonrechter wijst de vordering af. De kantonrechter overweegt dat het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst niet voldoet aan de eisen die daarvoor in de rechtspraak zijn ontwikkeld. Ook staat voor een groot deel van de gevorderde studiekosten onvoldoende vast dat deze daadwerkelijk zijn gemaakt.

1.Het procesverloop

1.1.
DBA heeft bij dagvaarding van 1 juli 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingediend.
1.2.
DBA heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. DBA heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.3.
Op 2 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. DBA en [gedaagde] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 23 januari 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op 1 mei 2021 bij DBA in dienst getreden met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] vervulde de functie van piloot tegen een salaris van € 5.402,- bruto per maand. Op 15 februari 2022 heeft [gedaagde] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. De arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 mei 2022.
2.2.
In januari 2021 heeft DBA een vliegtuig gekocht, te weten een Pilatus PC-24. In de koopovereenkomst staat onder andere:
‘Two Pilatus PC-24 Pilot Trainings are included in the purchase of this aircraft as per Exhibit G (Training).’
In ‘Exhibit G’ staat onder andere:
‘The Seller shall provide free PC-24 pilot training entitlement (the Entitlement Training) for two (2) pilots at the time of Delivery of the Aircraft. […]
The Entitlement Training must be accomplished no earlier than three (3) months prior to and no later than eighteen (18) months from the date of Delivery of the Aircraft. If such training is not completed within that time period, the right to training at no cost automatically expires.’
2.3.
Partijen hebben op 11 maart 2021 de arbeidsovereenkomst ondertekend. Ten aanzien van opleiding en training staat in de arbeidsovereenkomst:
‘Bij werkgever is een studiekostenregeling van toepassing. Binnen deze regeling vergoedt werkgever de benodigde opleidingen om volledig bevoegd te blijven het vliegtuig te kunnen vliegen waaronder:
  • Jaarlijkse medische keuring
  • Elke twee jaar instructie bevoegdheid FAA
  • Elke drie jaar instructie bevoegdheid EASA
  • Elke drie jaar prof checks
Op de kosten voor de opleiding worden in drie jaar na afronding van de betreffende opleiding afgeschreven. Indien werknemer binnen 36 maanden na afronding van de training de organisatie verlaat, vindt een naar rato afrekening plaats bij de eind afrekening.’
2.4.
In maart 2021 heeft [gedaagde] per e-mail contact gehad met Silver Flight B.V., een bedrijf dat service verleent aan DBA met betrekking tot de PC-24. Het onderwerp van deze e-mailwisseling is
‘typerating, copiloot’.
[gedaagde] heeft onder andere geschreven:
‘Is de typerating cursus afgestemd op 1 piloot of een crew, is het mogelijk en voordeliger als ik de typerating samen met de toekomstige copiloot doorloop? […]’
Daarop heeft Silver Flight gereageerd:
‘Ik sta natuurlijk wel open om de co-piloot mee te trainen (sterker nog het heeft mijn voorkeur), maar er zijn geen typeratings meer van DHG Bontrup Aviation en de vraag is dus of de co-piloot deze zelf helemaal of gedeeltelijk zelf moet gaan betalen. [naam] heeft daar nog geen uitspraak over gedaan, maar wil het liefst dat de co dit zelf betaald. Dat loopt snel op naar 50k…’
[gedaagde] heeft ten slotte aan Silver Flight geschreven:
‘We hebben gisteren nog even gesproken over een co piloot. Er is besloten dat we deze graag zo spoedig mogelijk vinden/aannemen en indien mogelijk zelfs meegaat naar de typerating in Parijs. Ik heb van [naam] begrepen dat de kosten van de typerating door DHG Bontrup zullen worden voorgeschoten en er een bonding- of financieringsconstructie in het arbeidscontract zal worden opgenomen.’
2.5.
Van 12 april tot 9 mei 2021 heeft [gedaagde] de type rating Silver Flight opleiding PC-24 (hierna: type rating) gevolgd. De type rating is verplicht om de PC-24 te mogen vliegen. Gedurende het dienstverband heeft [gedaagde] nog enkele (online) trainingen en learnings gevolgd.
2.6.
Bij e-mail van 17 februari 2022 heeft DBA de ontvangst van de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] bevestigd. In de e-mail staat onder andere:
‘Daarnaast is er conform artikel 7.1 in de arbeidsovereenkomst sprake van een verrekening studiekosten: € 37.194,33.Een deel kan hiervan met de eindafrekening/komende salarisbetalingen worden verrekend. Of worden deze kosten door jouw nieuwe werkgever overgenomen?’
Partijen en hun gemachtigden hebben daarna gecorrespondeerd over de studiekosten.
2.7.
Op 8 maart 2022 heeft DBA een factuur (93002584) ontvangen van Flight Safety International (Paris Learning Center) voor een bedrag van € 48.500,-. Daarop heeft [gedaagde] namens DBA gereageerd:
‘The received invoice is incorrect. The initial PC-24 course and check for Mr [gedaagde] was covered by a voucher received with the purchase of PC-24 MSN197.’
Daarna heeft [gedaagde] nog per e-mail van 29 maart 2022 geschreven:
‘As per our telephone call on 28/03/22 and already confirmed by email from [werknemer] on 08/03/2022, I would like you to confirm that the invoice with reference 93002584 was issued in error. Also please confirm that no payment is due or received from DHG Bontrup Aviation or Silverflight in relation to this invoice.’
Daarop heeft Flight Safety International op 29 maart 2022 gereageerd:
‘As discussed on the phone the Initial course invoice (93002584) was cancelled as it was under Pilatus entitlement. Your company is and will not be charged for that. As it was not paid, we will not have to refund.’

3.De vordering

3.1.
DBA vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 37.010,52, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert DBA dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van proceskosten en nakosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] een type rating en diverse andere trainingen/opleidingen heeft gevolgd op kosten van DBA. Daarbij heeft DBA ook reis- en verblijfskosten vergoed. Op grond van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst is [gedaagde] gehouden tot terugbetaling van de kosten die DBA betaald heeft. Een deel van die kosten is al verrekend met de eindafrekening, DBA vordert de resterende kosten.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat het studiekostenbeding nietig is, althans dat op grond daarvan geen terugbetalingsverplichting geldt. Het studiekostenbeding is onduidelijk, onvoldoende concreet en onvolledig. DBA heeft [gedaagde] niet geïnformeerd over de kosten van de opleidingen (met name de type rating) en handelt in strijd met goed werkgeverschap door de kosten terug te vorderen. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat DBA geen kosten heeft gemaakt voor de type rating.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter DBA veroordeelt tot betaling van € 3.517,99. Dit is het bedrag dat DBA heeft ingehouden op de eindafrekening ter verrekening van de studiekosten. Ter zitting heeft [gedaagde] zijn eis vermeerderd; hij vordert dat DBA daarnaast zijn daadwerkelijke proceskosten betaalt.

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] op grond van de arbeidsovereenkomst studiekosten moet terugbetalen, omdat hij zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De vordering tot betaling van studiekosten en de tegenvordering tot betaling van het op de eindafrekening ingehouden loon lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is niet van toepassing
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst nietig is in verband met het sinds 1 augustus 2022 geldende artikel 7:611a BW. Met de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden zijn lid 2 tot en met 5, over de kosten van scholing, aan dat artikel toegevoegd. Omdat de arbeidsovereenkomst vóór 1 augustus 2022 is geëindigd, is het nieuwe artikel 7:611a BW niet van toepassing op deze zaak. De vordering wordt beoordeeld op basis van het voor die datum geldende recht.
Het juridisch kader: [arrest]
5.3.
Of het studiekostenbeding ertoe leidt dat [gedaagde] studiekosten aan DBA moet terugbetalen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft in het arrest
[arrest] [1] bepaald dat het systeem van de (voorheen geldende) wet zich niet verzet tegen studiekostenbedingen waarin staat:
(1) gedurende welke tijdsspanne de werkgever wordt geacht baat te hebben van de door de werknemer gevolgde opleiding;
(2) dat de werknemer loon moet terugbetalen indien de arbeidsovereenkomst tijdens of onmiddellijk na afloop van de studieperiode eindigt;
(3) dat de terugbetalingsverplichting vermindert naarmate de arbeidsovereenkomst voortduurt, gedurende de onder (1) bedoelde tijdsspanne (de glijdende schaal).
De Hoge Raad heeft verder bepaald dat bijzondere wettelijke bepalingen wel grenzen kunnen stellen aan een studiekostenbeding. Ten slotte staat in voornoemd arrest dat voor het antwoord op de vraag of een terugbetalingsverplichting geldt van belang is of de werkgever
de ernstige consequentiesvan het beding duidelijk aan de werknemer uiteen heeft gezet en of de werkgever niet in strijd handelt met de goede trouw. Dat laatste kan aan de orde zijn als de werkgever zelf het initiatief heeft genomen tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
5.4.
Hoewel het in
[arrest]over terugbetaling van loon (studiekosten in ruime zin) gaat, is het vaste rechtspraak dat deze beoordelingsmaatstaf ook kan worden gehanteerd ten aanzien van opleidingskosten (studiekosten in enge zin).
Toepassing van het juridisch kader
5.5.
De kantonrechter vindt dat [gedaagde] geen studiekosten hoeft te betalen en dat DBA ten onrechte studiekosten op de eindafrekening heeft ingehouden. Ten eerste omdat het studiekostenbeding niet duidelijk is. Ten tweede omdat een groot deel van de gevorderde kosten niet in het studiekostenbeding genoemd staat. Ten derde omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de ernstige consequenties van het beding duidelijk aan [gedaagde] uiteen zijn gezet. Ten slotte is niet vast komen te staan dat DBA daadwerkelijk alle gevorderde kosten heeft gemaakt. Het oordeel van de kantonrechter wordt hieronder toegelicht.
(1) Het studiekostenbeding is niet duidelijk
5.6.
De kantonrechter vindt dat het studiekostenbeding, waaronder de glijdende schaal, duidelijker had moeten zijn. Wat wordt bedoeld met de zin “
op de kosten voor de opleiding worden in drie jaar na afronding van de betreffende opleiding afgeschreven” en hoe er precies naar rato moet worden afgerekend, is niet duidelijk.
(2) Een groot deel van de gevorderde kosten is niet genoemd in het beding
5.7.
Met het voorgaande hangt samen dat het overgrote deel van de kosten die nu worden gevorderd, niet in het studiekostenbeding genoemd staan. Het studiekostenbeding heeft uitsluitend betrekking op opleidingen om bevoegd
te blijvenhet vliegtuig te kunnen vliegen en noemt als voorbeelden: medische keuring, instructiebevoegdheden en professionele checks. Vast staat dat de type rating (de startopleiding die verplicht is om het vliegtuig überhaupt te mogen vliegen) en de hoge kosten daarvan (€ 48.500,- volgens DBA) niet expliciet in het beding staan. Hoewel uit het beding volgt dat de opsomming van opleidingen niet limitatief is, had het op de weg van DBA gelegen om deze opleiding – met zeer hoge kosten en dus ernstige consequenties voor de werknemer in geval van terugbetaling – expliciet te benoemen. Ook blijkt uit het beding niet dat reis- en verblijfkosten (zoals gevorderd) zouden moeten worden terugbetaald.
(3) De ernstige consequenties van het beding zijn niet duidelijk uiteengezet
5.8.
Zoals hiervoor is overwogen zijn de ernstige consequenties van het beding, met name het hoge bedrag dat [gedaagde] voor de type rating zou moeten terugbetalen, niet duidelijk aan hem uiteengezet. Wat de HR Manager en CFO van DBA (althans een aan DBA gelieerde vennootschap) in dit kader schriftelijk hebben verklaard, maakt dat niet anders, alleen al omdat uit de verklaringen niet volgt dat de hoogte van de kosten van de type rating is besproken. DBA heeft ook nog verwezen naar de mailwisseling tussen [gedaagde] en Silver Flight (zie onder 2.4.), waaruit zou blijken dat [gedaagde] wel degelijk op de hoogte was van de hoogte van de kosten, maar [gedaagde] voert terecht aan dat die correspondentie betrekking heeft op de co-piloot, waarvoor geen voucher voor de type rating meer beschikbaar was. Verder heeft [gedaagde] ter zitting uitgelegd dat hij in eerste instantie heeft aangenomen dat er nog een
bonding- of financieringsovereenkomstzou worden opgesteld ten aanzien van de kosten van de type rating. Die aanname was echter van korte duur, want kort daarna begreep [gedaagde] dat DBA helemaal geen kosten heeft gemaakt voor de type rating, omdat deze opleiding zat inbegrepen bij de koopprijs van het vliegtuig en er voor hem een voucher was gebruikt. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de vraag of DBA wel kosten heeft gemaakt voor de type rating, vindt de kantonrechter dat een gerechtvaardigde aanname. Vast staat in ieder geval dat DBA de ernstige consequenties van het beding niet duidelijk aan [gedaagde] uiteen heeft gezet, zodat niet gezegd kan worden dat hij een weloverwogen afweging heeft kunnen maken met betrekking tot het al dan niet beëindigen van zijn dienstverband. [gedaagde] heeft in dat kader nog onweersproken aangevoerd dat de PC-24 type rating voor hem en/of opvolgende werkgevers niet bijzonder nuttig is, omdat het een vrij nieuw type vliegtuig betreft en er nog maar 150 toestellen zijn gefabriceerd.
(4) Het is niet vast komen te staan dat DBA daadwerkelijk kosten voor de type rating heeft gemaakt
5.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat DBA geen kosten heeft gemaakt voor de type rating. Vast staat dat de overgelegde factuur van € 48.500,- voor de type rating ten onrechte is verstuurd. Ter zitting is namens DBA toegelicht dat zij voor de type rating van [gedaagde] inderdaad geen aparte factuur heeft ontvangen of betaald, maar dat de kosten voor de type rating waren verdisconteerd in de koopprijs van het vliegtuig. Volgens DBA heeft zij dus wel degelijk kosten gemaakt, omdat de koopprijs van het vliegtuig lager was geweest als de (vouchers voor de) opleidingen geen onderdeel waren geweest van de koop. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft DBA die stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt. De bewoordingen in de koopovereenkomst
‘included’,
‘free’ en ‘no cost’, alsmede de intrekking van de factuur in maart 2022, duiden erop dat er geen kosten aan DBA zijn doorberekend. Daar komt bij dat DBA niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel lager de koopprijs van het vliegtuig volgens haar zonder de twee type rating vouchers zou zijn geweest – en welke waarde de type rating dus volgens haar vertegenwoordigde. DBA heeft voor het gevorderde bedrag aansluiting gezocht bij de latere kosten voor de type rating van een co-piloot. In dat kader heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerd aangevoerd dat die kosten niet representatief zijn, omdat de co-piloot een veel intensievere opleiding nodig had.
De conclusie: [gedaagde] hoeft geen studiekosten (terug) te betalen
5.10.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat [gedaagde] geen studiekosten hoeft (terug) te betalen. De vordering van DBA wordt dus afgewezen en de tegenvordering van [gedaagde] ten aanzien van de ingehouden studiekosten wordt toegewezen. [gedaagde] heeft gevorderd dat DBA daarnaast wordt veroordeeld tot betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente. Die vordering wordt eveneens toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke verhoging wordt gematigd tot 20%. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van de conclusie van antwoord, omdat [gedaagde] niet heeft gesteld vanaf welke datum DBA in verzuim is.
De proceskosten
5.11.
Ter zitting heeft [gedaagde] zijn eis vermeerderd en naast terugbetaling van de ingehouden eindafrekening gevorderd dat DBA wordt veroordeeld tot betaling van zijn werkelijke proceskosten ter hoogte van € 9.253,- exclusief btw.
5.12.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om DBA daartoe te veroordelen, mede gelet op de terughoudendheid die past bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure. [2] Volgens [gedaagde] is sprake van evidente ongegrondheid van de vordering en maakt DBA zich schuldig aan misbruik van procesrecht door deze vordering in te stellen en te handhaven en door het produceren van ‘rookgordijnen’. Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van zodanig buitengewone omstandigheden die kunnen worden aangemerkt als misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Er is geen sprake van de situatie dat DBA haar vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
5.13.
De conclusie is dat DBA wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten conform het liquidatietarief, omdat DBA ongelijk krijgt. In de zaak van de vordering van DBA wordt het gemachtigdensalaris vastgesteld op € 1.058,-. In de zaak van de tegenvordering van [gedaagde] wordt het gemachtigdensalaris vastgesteld op € 232,-.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt DBA tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.058,- aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
6.4.
veroordeelt DBA tot betaling aan [gedaagde] van € 3.517,99, te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 5 oktober 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt DBA tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 232,- aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad, 10 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC2816, NJ 1983, 796
2.Hoge Raad, 6 april 2021, ECLI:NL:HR:2012:BV7828