ECLI:NL:RBNHO:2023:2451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
10067806 \ CV EXPL 22-5041
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van een verpande ketting met bewijs van inlevering

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde M.A. Woudenberg, de teruggave van een gouden ketting die door een derde, [betrokkene], aan gedaagde, handelend onder de naam [gedaagde] Juwelier, zou zijn verpand. Eiser stelt dat hij de eigenaar is van de ketting en dat deze aan hem moet worden teruggegeven. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C. Hofmans, betwist de vordering en stelt dat de ketting die aan hem is verpand en later verkocht door [betrokkene] niet de ketting is die eiser claimt. De kantonrechter oordeelt dat het onvoldoende aannemelijk is dat gedaagde de ketting onder zich heeft gehad. Het inleverbewijs dat eiser overlegt, correspondeert niet met de gevorderde ketting. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10067806 \ CV EXPL 22-5041
Uitspraakdatum: 15 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: M.A. Woudenberg (DAS)
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [gedaagde] Juwelier
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. C. Hofmans
de zaak in het kort
Eiser vordert teruggave van een ketting die een derde namens hem aan gedaagde zou hebben verpand. Het is onvoldoende aannemelijk dat de ketting waarvan eiser teruggave vordert, in het bezit is (geweest) van gedaagde. Het inleverbewijs waar eiser zich op beroept, correspondeert niet met de gevorderde ketting. De vordering wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 10 augustus 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 20 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft omstreeks december 2020 enige tijd onderdak geboden aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ).
2.2.
[betrokkene] heeft op 4 december 2020 een gouden ketting aan [gedaagde] verpand voor een bedrag van € 350,-. [betrokkene] heeft een inleverbewijs met nummer 2971 van [gedaagde] gekregen. Dat inleverbewijs is nu in het bezit van [eiser] . Op het inleverbewijs staat als omschrijving:
‘Belenen □ collier + hanger’. [gedaagde] kende [betrokkene] al langere tijd en [betrokkene] heeft eerder sierraden bij [gedaagde] beleend.
2.3.
Op 15 januari 2021 heeft [betrokkene] de ketting die hij eerder aan [gedaagde] had verpand, aan [gedaagde] verkocht voor een bedrag van € 615,-. Bij die gelegenheid heeft [betrokkene] zijn rijbewijs getoond, zijn de gegevens van [betrokkene] op het zakje van de ketting genoteerd en heeft [betrokkene] daar zijn handtekening onder gezet.
2.4.
Op 3 februari 2021 is [eiser] bij [gedaagde] geweest met het inleverbewijs met nummer 2971 en heeft hij aangegeven de bijbehorende ketting te komen ophalen. [gedaagde] heeft geen ketting aan [eiser] meegegeven, omdat [eiser] volgens [gedaagde] niet de eigenaar was van de ketting die hoorde bij het inleverbewijs.
2.5.
Bij brief van 29 juli 2021 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd tot teruggave van de ketting en aansprakelijk gesteld voor eventuele schade. Daarna hebben partijen tot en met maart 2022 gecorrespondeerd over de ketting.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot afgifte van een plat gouden koningsketting van 18 karaat en 15,6 gram, binnen vijf werkdagen na het vonnis. [eiser] verzoekt om aan die veroordeling een dwangsom te verbinden. Subsidiair vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.200,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Zowel primair als subsidiair vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij [betrokkene] een volmacht heeft gegeven om de ketting die [eiser] zo’n 20 jaar geleden van zijn moeder had gekregen, namens hem aan [gedaagde] te verpanden. Omdat [eiser] de eigenaar is van die ketting, moet [gedaagde] de ketting aan hem teruggeven. Voor zover de ketting door [gedaagde] is doorverkocht, is [gedaagde] tekortgeschoten in de zorgplicht die hij als pandhouder voor de ketting had en is hij aansprakelijk voor door [eiser] geleden schade.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de ketting die aan hem is verpand en (later) verkocht door [betrokkene] een vierkante en geen platte ketting is, 19,3 in plaats van 15,6 gram weegt en 14 in plaats van 18 karaat is. Volgens [gedaagde] was [betrokkene] eigenaar van die ketting; hij heeft de ketting ook zo’n vijf jaar geleden aan de moeder van [betrokkene] verkocht. Op de bijbehorende (tevens verpande) hanger staat de voornaam van [betrokkene] en die hanger is door de zus van [betrokkene] bij [gedaagde] gekocht. [gedaagde] betwist dat [eiser] eigenaar is van de ketting die aan hem is verpand. Voor zover [eiser] wel eigenaar was, mocht [gedaagde] er gelet op deze omstandigheden bovendien op vertrouwen dat [betrokkene] eigenaar was en aan [gedaagde] mocht verkopen.

5.De beoordeling

5.1.
Uitgangspunt is dat de stelplicht en bewijslast van de stelling dat [gedaagde] een ketting onder zich heeft die eigendom is van [eiser] , op [eiser] rusten: hij is immers degene die zich op de rechtsgevolgen daarvan (teruggave van de ketting) beroept.
De kantonrechter kan [gedaagde] ook alleen maar veroordelen tot teruggave van een ketting of tot betaling van schadevergoeding als vast staat (of tenminste aannemelijk is) dat [gedaagde] die ketting onder zich heeft (gehad).
5.2.
Ter zitting is aan de orde geweest dat de ketting die [gedaagde] onder zich heeft en waar hij foto’s van heeft overgelegd, niet de ketting is die volgens [eiser] namens hem is verpand aan [gedaagde] . [eiser] heeft ook erkend dat de platte koningsketting met de hanger met de voornaam van [betrokkene] er in gegraveerd die [gedaagde] stelt onder zich te hebben, niet zijn ketting is. Verder is ter zitting door [eiser] verklaard dat geen sprake was van een volmacht voor verpanding - zoals in de dagvaarding was gesteld -, maar dat [betrokkene] de ketting van [eiser] zonder diens toestemming heeft weggenomen. Daarna heeft [betrokkene] een inleverbewijs aan [eiser] gegeven. Dit inleverbewijs is, naast enkele oude foto’s waarop de ketting moeilijk te zien is, in feite het enige bewijsstuk waarmee [eiser] zijn betoog heeft onderbouwd. Aan een door [eiser] overgelegde e-mail die van [betrokkene] zou zijn, hecht de kantonrechter geen waarde: daaruit blijkt niet (eenduidig) dat [gedaagde] de ketting van [eiser] onder zich heeft. Bovendien valt de betrouwbaarheid van [betrokkene] te betwijfelen, nu hij immers degene is die de ketting bij [eiser] heeft weggenomen.
5.3.
[gedaagde] heeft op zijn beurt voldoende gemotiveerd toegelicht dat het inleverbewijs ziet op een andere ketting dan de ketting waar de vordering van [eiser] op ziet. Verder is gesteld noch gebleken dat [betrokkene] daarnaast nog een andere ketting, namelijk de bewuste ketting van [eiser] , aan [gedaagde] zou hebben verpand. Onvoldoende is dan ook komen vast te staan dat [gedaagde] de ketting waarvan [eiser] teruggave vordert, onder zich heeft (gehad), zodat de primaire en subsidiaire vordering worden afgewezen.
5.4.
Gelet op deze stand van zaken kan ook aan het bewijsaanbod van [eiser] voorbij worden gegaan.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. [eiser] moet ook nakosten aan [gedaagde] betalen. De nakosten worden begroot op maximaal € 116,-, voor zover deze kosten door [gedaagde] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 464,- aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , vermeerderd met nakosten van € 116,- voor zover daadwerkelijk nakosten door [gedaagde] worden gemaakt en vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter