ECLI:NL:RBNHO:2023:2476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
23/404
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om bouw appartementengebouw stil te leggen in Haarlem

Op 16 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bewoners van de Bazellaan in Haarlem, een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend. Dit verzoek was gericht tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw met 103 appartementen. De verzoekers vreesden dat de bouw zou leiden tot een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in hun wijk en dat de schaduw van het gebouw hun tuinen zou beïnvloeden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de argumenten van de verzoekers niet voldoende zwaarwegend werden geacht. De voorzieningenrechter overwoog dat de gemeente voldoende had gemotiveerd waarom de toename van parkeerdruk acceptabel was en dat het nog maar de vraag was of de verzoekers daadwerkelijk hinder zouden ondervinden van de bouw. Daarnaast werd opgemerkt dat de schaduw die het gebouw zou werpen niet leidde tot een noodzaak om de bouw stil te leggen. De voorzieningenrechter benadrukte het maatschappelijk belang van de woningbouw in het licht van de woningnood en concludeerde dat dit belang zwaarder woog dan de bezwaren van de verzoekers. De uitspraak betekent dat de bouw van het appartementengebouw kan doorgaan, terwijl de verzoekers de mogelijkheid hebben om hun bezwaren in een bodemprocedure verder aan te kaarten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/404

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.F. van Heusden-Verhoef).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Pré Wonen,
gemachtigde: mr. R.G.N. le Roy.

Inleiding

In deze uitspraak ligt ter beoordeling voor het verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep gericht tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw aan de [straat 7] te Haarlem. Het verzoek wordt afgewezen en de voorzieningenrechter zal geen gebruik maken van haar bevoegdheid om ook meteen op het beroep te beslissen. In het hiernavolgende zal deze beslissing worden gemotiveerd.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2022 heeft verweerder aan Stichting Pré Wonen een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een appartementengebouw met 103 appartementen (blok IV De [straat 7] ) op de percelen kadastraal bekend P nummers [# 5] . en [# 6] , nadat de Raad van de gemeente op 17 november 2022 voor het bouwplan een verklaring van geen bedenkingen had afgegeven.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning op 10 januari 2023. Op 26 januari 2023 hebben zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft op 1 februari 2023 een verweerschrift ingediend. Bij e-mail van dezelfde datum heeft verweerder de rechtbank bericht dat Stichting Pré Wonen heeft besloten door te gaan met de heiwerkzaamheden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoekers zijn ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Zij werd vergezeld door collega’s [naam 1] en [naam 2] . Stichting Pré Wonen is eveneens verschenen bij gemachtigde. Zij werd vergezeld door [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] van Stichting Pré wonen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
1.2
Voor zover in deze uitspraak naar wetsartikelen wordt verwezen, zijn deze opgenomen in de bij deze uitspraak horende bijlage.
1.3
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat [verzoeker 1] in het verzoek om een voorlopige voorziening (van 26 januari 2023) heeft aangegeven dat hij dit alleen voor zichzelf indient. Aan het verzoek was een afschrift gehecht van het beroepschrift dat mede door [verzoeker 2] is ingediend. Ook is op 1 februari 2023 een machtiging aan de rechtbank gezonden waaruit blijkt dat [verzoeker 2] [verzoeker 1] machtigt om hem te vertegenwoordigen in de procedure bij de voorzieningenrechter. Ter zitting zijn vervolgens zowel [verzoeker 1] als [verzoeker 2] verschenen en hebben verzoekers aangegeven dat bedoeld is het verzoekschrift samen in te dienen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het er voor houden dat het verzoekschrift door verzoekers gezamenlijk is ingediend.
1.4
Het bouwplan waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, ziet op de realisatie van een appartementengebouw bestaande uit 103 appartementen ten behoeve van sociale woningbouw aan [straat 1] te Haarlem. Het gaat om één gebouw dat bestaat uit lagere delen met 3 en 4 bouwlagen, maar ook uit twee hogere delen van respectievelijk 7 en 8 bouwlagen. Het appartementengebouw komt op de plek van een inmiddels gesloopt flatgebouw van 4-hoog. De bouw van het appartementengebouw (blok IV) maakt onderdeel uit van een groter project van vier nieuwe appartementengebouwen, waarvan de andere drie nabijgelegen flatgebouwen inmiddels zijn gerealiseerd. Verzoekers wonen aan de [straat 2] [# 3] en [# 4] op een minimale afstand van 57 meter van het appartementengebouw.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Daarbij heeft hij zich -kort samengevat- op het standpunt gesteld dat het vergroten van de woningvoorraad vanwege de woningnood een zwaarwegend belang is en dat uitbreiding van de bestaande woningvoorraad vooral moet geschieden door hoger te bouwen in bestaand stedelijk gebied. Het voorliggende bouwplan draagt bij aan een uitbreiding van de bestaande woningvoorraad en er zal als gevolg van de realisatie van het bouwplan geen sprake zijn van onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden, aldus verweerder.
2.2
Verzoekers hebben -kort samengevat- aangevoerd dat het bouwplan wel onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor hun woon- en leefomgeving. Het nieuwe appartementengebouw wordt veel groter (hoger en massaler) dan het flatgebouw dat er voorheen stond en doordat er meer woningen worden gecreëerd, zal er sprake zijn van een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de wijk. Voorts maakt de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende bezonningsstudie niet inzichtelijk wat de gevolgen zullen zijn van het bouwplan voor de bezonning van hun percelen. Zij beogen met het verzoek om een voorlopige voorziening stillegging van de bouw, omdat als gevolg van de heiwerkzaamheden een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Ook menen verzoekers dat een belangenafweging bij een voltooide bouw in het nadeel van verzoekers zal uitvallen en dat wensen zij te voorkomen.
Beoordeling
3.1
Geen onderwerp van debat is dat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het ter plekke geldende bestemmingsplan Zomerzone Noord, omdat buiten het bouwvlak wordt gebouwd en op gronden met de bestemming Groen en Verkeer. Voorts wordt de maximale bouwhoogte van 13 meter (m) op verschillende punten overschreden met 2,5 m, 8,5 m en 11,5 m. Daarnaast is het bouwplan ook in strijd met het bestemmingsplan Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018, omdat de uit het bouwplan voortvloeiende parkeervraag niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd.
3.2
Ook geen onderwerp van debat is dat verzoekers vanaf hun percelen zicht zullen hebben op het te realiseren appartementengebouw en op basis daarvan wordt het er dezerzijds voor gehouden dat zij belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.3
Ter zitting is gebleken dat de heiwerkzaamheden inmiddels zijn afgerond en dat binnenkort de funderingsbalken zullen worden geplaatst en dat naar verwachting over ongeveer vier weken zal worden begonnen met de verdere realisatie van het complex. Stichting Pré Wonen is niet van plan te stoppen met bouwen, waarbij zij onder meer heeft gewezen op het maatschappelijk belang bij realisatie van sociale woningbouw gelet op de woningnood. Anders dan verweerder en Stichting Pré Wonen ter zitting hebben betoogd, ziet de voorzieningenrechter ondanks het feit dat de heiwerkzaamheden al zijn afgerond, voldoende aanleiding om in deze zaak spoedeisend belang aan te nemen. Daartoe is redengevend dat verzoekers -gelet op het aan hun verzoek gehechte afschrift van de beroepsgronden- gronden hebben aangevoerd tegen onder meer de hoogte van het appartementengebouw en de schaduwwerking die daarvan een gevolg is en de gevolgen van de toename van het aantal woningen voor de parkeerdruk in de omgeving. Gelet op deze gronden kan vooralsnog niet worden uitgesloten dat realisatie van het bouwplan gevolgen zal hebben voor hun woon- en leefomgeving.
3.4
In het hiernavolgende zal de voorzieningenrechter ingaan op de vraag of in de gevolgen van het bouwplan voor het parkeren in de omgeving en in de gevolgen voor de bezonning van de percelen van verzoekers aanleiding moet worden gevonden om de omgevingsvergunning te schorsen waardoor er niet meer verder mag worden gebouwd.
Parkeren
4.1
Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat het bouwplan zal leiden tot een onaanvaardbare parkeerdruk, wordt het volgende overwogen. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter verweerder aldus begrepen dat het in het verweerschrift verwoorde standpunt ten aanzien van parkeren het primaire standpunt is en dat het standpunt verwoord in de omgevingsvergunning als subsidiair moet worden beschouwd.
4.2
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de voorheen bestaande bouwblokken uit 136 woningen bestonden. Uitgaande van de tot en met 2018 geldende parkeernorm van 1,2 parkeerplek per goedkope woning (0,9 voor bewoners en 0,3 voor bezoekers) bedroeg de parkeerbehoefte 163,2 parkeerplaatsen. Het totaal aantal woningen in de nieuwe situatie bedraagt 180 appartementen. Uitgaande van de momenteel geldende parkeernorm van 0,9 per sociale woning (0,6 voor bewoners en 0,3 voor bezoekers) is de parkeerbehoefte van het bouwplan 162 plekken. Daarmee is geen sprake van een toename van de parkeerbehoefte, aldus verweerder.
4.3
De voorzieningenrechter ziet niet in waarom bij de vergelijking van de parkeerbehoefte in de oude en de nieuwe situatie verschillende parkeernormen worden gehanteerd, zodat dit zonder nadere toelichting/motivering niet kan worden gevolgd.
4.4
In de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing van [naam 6] van 11 februari 2022 wordt aangegeven dat er 44 (180 - 136) woningen meer zullen worden gerealiseerd en dat betekent dat er voor de bewoners (44 x 0,6) 27 extra parkeerplekken nodig zullen zijn.
Blijkens een verkeerstelling op 1 juni 2021 zijn er tussen 23.00 uur en 05.00 uur 497 plekken van de 617 beschikbare plekken bezet (een bezettingsgraad van 81%). Gelet op de 44 extra appartementen komt de totale parkeerbezetting uit op (497 + 27 =) 524 plekken en daarmee is er sprake van een totale parkeerdruk van 85,4%, aldus verweerder. Om te zorgen voor een aanvaardbare parkeerdruk zullen er drie langsparkeerplekken worden gerealiseerd ter hoogte van de kop van het gebouw aan de zijde van de [straat 3] . Hiermee daalt de totale parkeerdruk onder de 85% en dat is -zo begrijpt de voorzieningenrechter verweerder- een acceptabele parkeerdruk. Bij het vorenstaande valt wel op dat bezoekers (0,3) buiten beschouwing zijn gelaten, maar gelet op het gekozen tijdstip van de parkeertelling is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een dergelijke keuze verdedigbaar.
4.5
In de omgevingsvergunning heeft verweerder -in reactie op opmerkingen ter zake van verzoekers- aangegeven dat ten tijde van het parkeeronderzoek blok 2 en blok 3 waren gesloopt; dat ging om 56 appartementen. Dat betekent dat er volgens verweerder tijdens het parkeeronderzoek (0,9 x 56) 50 auto’s minder geparkeerd stonden dan wanneer alle woningen bewoond waren geweest. Blijkens de parkeertellingen waren er nog (617 - 497) 120 parkeerplekken vrij en rekening houdend met deze 50 auto’s zijn er nog altijd 70 parkeerplekken over wat voldoende is om de parkeerbehoefte van de extra woningen (44 x 0,9) 40 extra parkeerplekken op te vangen. Wel wordt de parkeerdruk hoger dan 85%. Verweerder acht dit echter acceptabel, omdat er nog altijd tientallen parkeerplekken vrij zullen zijn in de buurt van het bouwplan.
4.6
Gelet op motivering in de omgevingsvergunning samen met die in de ruimtelijke onderbouwing, moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat het bouwplan niet zal leiden tot een onacceptabele parkeerdruk, ondanks het feit dat de parkeerdruk naar boven afgerond 95% (497 + 50 + 40 = 587 (de parkeerbehoefte) gedeeld door 620 (aantal parkeerplekken) zal bedragen. Er is immers voldoende parkeerruimte om de parkeerbehoefte van de extra woningen op te vangen en dan blijven er nog altijd 33 plekken over. Daarbij gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de drie extra parkeerplekken ter hoogte van de kop van het gebouw aan de zijde van de [straat 3] er zullen komen. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in dat wat verzoekers hebben aangevoerd over de toename van de parkeerdruk geen zwaarwegend belang om over te gaan tot schorsing van de omgevingsvergunning.
4.7
Bij vorenstaand oordeel heeft de voorzieningenrechter ook betrokken dat het bepaald niet voor de hand ligt dat bewoners of bezoekers van de vier bouwblokken hun auto’s zullen parkeren in de [straat 2] . Niet alleen moeten zij aanzienlijk omrijden (via de [straat 4] en de [straat 5] ) om in de [straat 2] te kunnen parkeren, maar ook moeten zij dan nog een afstand van op zijn minst meer dan 50 meter lopend afleggen om bij het appartementencomplex te komen en nog verder om de overige nieuwbouwflats te bereiken aan de [straat 3] en [straat 1] . Het is daarom nog maar zeer de vraag of in beroep kan worden toegekomen aan de vraag of verweerder ontheffing had mogen verlenen van het Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 nu het eerst de vraag is of de relevante parkeernormen in dit geval wel strekken tot bescherming van het belang van verzoekers (het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb). Indien en voor zover er al sprake zou zijn van een onaanvaardbare parkeerdruk bij het appartementencomplex, dan lijkt het vooralsnog weinig aannemelijk dat verzoekers daar iets van zullen merken.
Bezonning
5.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake zal zijn van zeer beperkte schaduwwerking als gevolg van het bouwplan en binnen een stedelijke omgeving acht hij dat aanvaardbaar. Verzoekers hebben aangevoerd dat op de tekeningen van de bezonningsstudie hun woningen aan de [straat 2] niet zichtbaar zijn. Het valt daarom niet te controleren of de invloed van het bouwplan op de bezonning van hun percelen zeer beperkt is, aldus verzoekers. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de stedenbouwkundige heeft gezegd dat het bouwplan qua bezonning wel enig effect zal hebben op de tuinen maar niet op de woningen aan de [straat 2] .
5.2
In het dossier bevindt zich een door [architectenbureau] opgestelde ‘Bezonnings-studie Blok 4 – [straat 6] Haarlem ’ van 4 februari 2022, waarin de schaduwwerking van het bouwplan visueel in kaart is gebracht. De voorzieningenrechter stelt vast dat inderdaad niet uit alle tekeningen van de bezonningsstudie kan worden afgeleid hoever de door het bouwplan veroorzaakte schaduw reikt (zie bijvoorbeeld de nieuwe situatie op 21 maart om 18.00 uur, 21 juni om 20.00 uur en 23 september om 18.00 uur). Helder is in ieder geval wel dat sommige tuinen van woningen aan de [straat 2] op voornoemde momenten in de schaduw van het bouwplan liggen. De voorzieningenrechter acht het wenselijk dat het exacte effect van deze schaduwwerking op de percelen van verzoekers alsnog (in de beroepsfase) inzichtelijk wordt gemaakt.
5.3
In het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter evenwel onvoldoende aanleiding om tot schorsing van de omgevingsvergunning over te gaan. Uit de bezonningsstudie kan immers worden afgeleid dat op genoeg momenten het bouwplan geen schaduweffect zal hebben op de tuinen van de [straat 2] , zodat ook hierin geen zwaarwegend belang kan worden gevonden om over te gaan tot schorsing van de omgevingsvergunning.
Afsluitend
6.1
Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor zover er al sprake zou zijn van eventuele gevolgen van het bouwplan voor de parkeerdruk in de omgeving en de bezonning van de percelen van verzoekers, deze gevolgen vooralsnog geen zwaarwegend belang vormen om tot schorsing van de omgevingsvergunning over te gaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormt evenwel het door verweerder aangehaalde maatschappelijk belang bij realisatie van het appartementencomplex, namelijk de gigantische woningnood en de grote behoefte aan nieuwe sociale huurwoningen, een zeer zwaarwegend belang om verder te kunnen gaan met de bouw. Daarbij heeft zij betrokken dat Stichting Pré Wonen -niet onaannemelijk- heeft aangegeven dat stillegging van de bouw niet alleen voor haar grote financiële gevolgen zal hebben maar ook betekent dat andere projecten in de stad vertraging oplopen, onder andere omdat het te realiseren complex een sleutelrol vervult bij de herhuisvesting van bewoners die vanwege andere sloop/nieuwbouw-projecten in de stad hun woning dienen te verlaten.
6.2
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen. Omdat het effect van de schaduwwerking niet geheel in kaart is gebracht, zal de voorzieningenrechter niet op het beroep beslissen. Omdat de Crisis- en herstelwet van toepassing is zal het beroep zo snel als mogelijk op zitting worden behandeld.
6.3
Het vorenstaande betekent dat voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2023.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage
Artikel 2.1 aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (voor zover van belang) luidt: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt: Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht luidt: De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.