ECLI:NL:RBNHO:2023:2656

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
10183801
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurwoning na sluiting door burgemeester wegens drugshandel

In deze zaak vorderen de erven van een overleden verhuurder de ontruiming van een huurwoning die door de burgemeester is gesloten vanwege drugshandel. De gedaagde, die sinds 1 juli 2020 de woning huurt, heeft de woning gebruikt voor de opslag van hennep, wat in strijd is met de huurovereenkomst. De burgemeester heeft de woning op 28 december 2021 voor drie maanden gesloten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De eisers stellen dat de gedaagde ernstige tekortkomingen heeft begaan en vorderen ontruiming, betaling van een gebruiksvergoeding en huurachterstand. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen spoedeisend belang is, aangezien het incident vijftien maanden geleden heeft plaatsgevonden en hij niet betrokken is bij drugshandel. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot ontruiming moet worden afgewezen, omdat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is en er onvoldoende bewijs is van een actuele tekortkoming. De gedaagde heeft bovendien gezondheidsproblemen en heeft de huur tijdens de sluiting doorbetaald. De vordering tot betaling van huurachterstand wordt ook afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbreekt. De proceskosten worden aan de eisers opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10183801 \ VV EXPL 22-147
Uitspraakdatum: 24 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

1.de erven van mevrouw [erflaatster]wonende te [plaats 1]2. de erven van mevrouw [erflaatster]wonende te [plaats 2] (Zwitserland)3. [eiser 3], als executeur in de nalatenschap van mevrouw [erflaatster];wonende te [plaats 3]

eisers
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
gemachtigde: mr. J.H. Heerebout
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 4]
gedaagde
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.I. L'Ghdas

1.Het procesverloop

1.1.
Eisers hebben [gedaagde] op 2 januari 2023 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij e-mails van 9 en 10 januari 2022 nog stukken toegezonden.
1.3.
Per e-mail d.d. 9 januari 2022 heeft de heer [bewindvoerder], beschermingsbewindvoerder van [gedaagde], mr. L’Ghdas gemachtigd om hem te vertegenwoordigen tijdens de zitting.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 juli 2020 van mevrouw [erflaatster] (hierna: [erflaatster]) de woning aan de [adres] te [plaats 4] (hierna: de woning). [erflaatster] is in december 2021 overleden, waarna [eiser 3] als executeur in de nalatenschap van [erflaatster] is benoemd. De twee zonen van [erflaatster], [betrokkene 1] en [betrokkene 2], zijn de erfgenamen van [erflaatster].
2.2.
In de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de huurovereenkomst staat (onder meer) het volgende:
12.21 Drugsgebruik of teelt/delen is ten strengste verboden, de huur kan onmiddellijk worden beëindigd en de huurder is aansprakelijk voor alle kosten.
2.3.
Sinds 12 augustus 2020 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde] onder bewind gesteld bij [bewindvoerder] h.o.d.n. HoedeBewind.
2.4.
Bij besluit van 28 december 2021 heeft de burgemeester van Haarlemmermeer de woning met ingang van 13 januari 2022 voor de duur van drie maanden gesloten op grond van artikel 13b, lid 1 van de Opiumwet. In de last onder bestuursdwang is het volgende opgenomen:
Op 30 november 2021 heb ik een bestuurlijke melding ontvangen van de politie. Daaruit blijkt dat de politie op 13 oktober 2021 zag dat een man zijn auto, een zwarte BMW X1, ter hoogte van de woning parkeerde en naar de woning liep. Kort daarna liep de man met twee ‘bigshoppers’ (grote boodschappentassen) terug naar zijn auto en reed weg. Even later werd hij staande gehouden door de politie. In de bigshoppers bleek 2.999 gram hennep te zitten. Ook trof de politie geldbundels aan met in totaal € 6.150 aan contanten.
Vervolgens heeft de politie de woning met toestemming van de bewoner betreden. Daarin trof de politie de volgende zaken aan:- een sporttas met 4.031 gram hennep;- een doos met gewichten voor het wegen van hennep;- een klein zakje met gummybeertjes met THC;- contant geld met een totale waarde van € 13.000,00.
Uit de waarnemingen van de politie bij en in de woning (het in -/uitladen van bigshoppers met hennep, de aanwezigheid van een grote hoeveelheid hennep en een groot contact geldbedrag) blijkt dat de woning gebruikt wordt voor drugshandel.(…)Wat houdt een last onder bestuursdwang in?Een last onder bestuursdwang houdt in dit geval in dat ik u gelast om de woning te sluiten en gedurendedrie (3) maandengesloten te houden.(…)U krijgt tot en met 12 januari 2022 de tijd om de woning zelf te sluiten. Doet u dit niet? Dan zal ik bestuursdwang toepassen.
2.5.
[betrokkene 2] heeft per e-mail aan de adviseur Openbare Orde en Veiligheid het volgende gemaild:
(…)Wij (de erfgenamen en Kees Knecht) willen de Heer [gedaagde] zeker niet meer terug in de woning. (…)
2.6.
De woning is gesloten geweest van 20 juni 2022 tot en met 19 september 2022.
2.7.
De gemachtigde van eisers heeft [gedaagde] per e-mail d.d. 1 november 2022 het volgende – voor zover hier relevant – geschreven:
(…) Vanwege uw handelingen in de woning die in strijd waren met de Opiumwet is de woning op last van de gemeente voor drie maanden gesloten geweest. Cliënten hebben duidelijk aangegeven dat u niet in de woning mag terugkeren omdat er sprake is van een zeer ernstige toerekenbare tekortkoming in de nakoming van uw verplichtingen uit de huurovereenkomst. In artikel 12.21 van deze overeenkomst is immers opgenomen dat drugshandel niet is toegestaan en ten strengste is verboden. Daarnaast kan dan de huur direct worden beëindigd. Ik ontbind dan ook de huurovereenkomst per heden en verzoek u de woning binnen 24 uur te verlaten en de sleutels in te leveren bij de makelaar (…).
2.8.
Tot op heden woont [gedaagde] in de woning.

3.De vordering

3.1.
Eisers vorderen – na wijziging van eis – dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt:
I. het gehuurde met afgifte van de sleutels te ontruimen en ter algehele en vrije beschikking van eisers te stellen en het gehuurde ontruimd te houden;
II. tot betaling aan eisers van een gebruiksvergoeding van € 1.327,74 per maand voor de periode dat hij na datum vonnis nog in de woning verblijft;
III. tot betaling aan eisers van de huurachterstand van € 3.393,32;
IV. in de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.
Eisers leggen aan de vordering ten grondslag dat sprake is van een ernstige tekortkoming omdat in de woning onder andere 12,5 kilo hennep, een weegschaal en aanzienlijke contante geldbedragen zijn gevonden. Dit is in strijd met artikel 12.21 van Algemene Huurvoorwaarden en met de bestemming van de woning. De burgemeester heeft de woning voor drie maanden gesloten. Verder is sprake van overlast in de buurt door de drugshandel in en rondom de woning. Gelet op het voorgaande hebben eisers per e-mail d.d. 1 november 2022 de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Daarbij komt nog dat [gedaagde] onvoldoende regulier inkomen heeft zodat een gedeelte van de huur door derden wordt betaald. Zo blijft [gedaagde] afhankelijk van anderen die met kwade bedoelingen invloed op hem kunnen uitoefenen. De woning ligt in een afgelegen gebied dat geschikt is voor illegale activiteiten. Gelet op het bovenstaande kan in alle redelijkheid niet van eisers worden gevergd dat zij [gedaagde] nog langer toelaten in de woning. Tenslotte is de huur per 1 juli 2021 en per 1 juli 2022 verhoogd conform artikel 5.2 van de huurovereenkomst waardoor nu sprake is van een huurachterstand die eisers ook vorderen van [gedaagde].

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat ten eerste het spoedeisend belang ontbreekt nu het gaat om een incident van al vijftien maanden geleden. Daarvoor noch daarna heeft zich rondom [gedaagde] of de woning iets soortgelijks voorgedaan. Ten tweede is de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtsgeldig. De sluiting van de woning vond plaats in de zomer van 2022 terwijl eisers pas bij e-mail d.d. 1 november 2022 buitengerechtelijk hebben ontbonden. [gedaagde] was toen al geruime tijd terug in de woning.
Omdat de ontbinding niet heeft plaatsgevonden op het moment dat het gehuurde feitelijk gesloten was, dient de gevorderde ontruiming beoordeeld te worden aan de hand van artikel 6:265 BW. Hoewel [gedaagde] niet ontkent dat er bij hem in de woning hennep is gevonden, is geen sprake van een dermate ernstige tekortkoming dat met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten valt dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden. [gedaagde] heeft slechts een stommiteit begaan door een vriend van hem te helpen, maar van drugshandel is geen sprake. Daar is ook geen enkele concrete aanwijzing voor. Ook betwist [gedaagde] dat sprake is van overlast rondom de woning. Er is ook niks verdachts aan het betaalgedrag van [gedaagde]. [gedaagde] heeft een groot deel van de overwaarde, die hij met de verkoop van zijn woning, heeft ontvangen, opgenomen en omdat hij digibeet is, helpen onder andere zijn zus en een vriend hem met betalingen via de bank. Dit standpunt wordt ondersteund door het feit dat [gedaagde] al het in beslag genomen geld heeft teruggekregen van de officier van justitie. Gelet op dit alles is geen sprake van een tekortkoming die ontruiming van de woning kan rechtvaardigen.

5.De beoordeling

5.1.
In HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525 is bepaald dat wanneer een huurder onder beschermingsbewind staat, een vordering tot ontruiming van het gehuurde moet worden ingesteld tegen de bewindvoerder en niet tegen de huurder zelf. Als de rechter tijdens de procedure op de hoogte raakt van het bewind, moet hij, zonodig ambtshalve, de meest gerede partij in staat stellen de bewindvoerder op te roepen in het geding. Eisers hebben uitsluitend [gedaagde] gedagvaard, wat in beginsel betekent dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De voorzieningenrechter heeft eisers echter in de gelegenheid gesteld de bewindvoerder alsnog op te roepen. De bewindvoerder heeft mr. L'Ghdas voor de zitting gemachtigd en mr. L'Ghdas heeft ter zitting aangegeven (ook) verweer te voeren voor de bewindvoerder. Daarmee wordt de bewindvoerder geacht in het geding verschenen te zijn. De vorderingen zullen hierna inhoudelijk worden besproken, waarbij er dus van uit zal worden gegaan dat de vorderingen zijn ingesteld tegen de bewindvoerder.
5.2.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als eisers daarbij een spoedeisend belang hebben. Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Eisers leggen primair aan hun vordering tot ontruiming ten grondslag dat zij de huurovereenkomst op 1 november 2022 rechtsgeldig buitengerechtelijk hebben ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.
5.4.
Artikel 7:231 lid 2 BW biedt de mogelijkheid een huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden als in de woning in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld
ende woning op grond van artikel 13b van die wet is gesloten. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:231 lid 2 BW volgt dat met de term “gesloten” gedoeld wordt op de feitelijke sluiting van de woning. Een buitengerechtelijke ontbinding sorteert dan ook alleen effect indien deze plaatsvindt gedurende de periode dat de woning gesloten is. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de woning vanaf 19 september 2022 niet langer gesloten was. De ontbindingsverklaring van eisers van 1 november 2022 sorteert dan geen effect omdat zij te laat is uitgebracht. Daarbij komt dat uit de email van 1 november 2022 ook niet eenduidig kan worden opgemaakt dat eisers een beroep deden op artikel 7:231 lid 2 BW. Het lijkt er eerder op dat eisers hebben willen ontbinden wegens de door hen gesteld wanprestatie, althans dat zij een beroep hebben willen doen op artikel 12.21 van de huurovereenkomst. Op grond van artikel 7:231 lid 1 BW kan, behoudens het in lid 2 genoemde geval, ontbinding van een huurovereenkomst van woonruimte niet buitengerechtelijk plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande kan het beroep op buitengerechtelijke ontbinding niet slagen, zodat ook de daarop gebaseerde vordering tot ontruiming moet worden afgewezen. Het betoog van eisers dat zij reeds eerder per e-mail aan de adviseur Openbare Orde en Veiligheid te kennen hebben gegeven dat zij [gedaagde] niet meer in de woning terug wilden, maakt dit niet anders, alleen al omdat dit bericht niet gericht is aan [gedaagde] zelf.
5.5.
Subsidiair hebben eisers aangevoerd dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geldt als uitgangspunt dat iedere tekortkoming in de nakoming (ook wel wanprestatie genoemd) grond kan opleveren voor ontbinding van een huurovereenkomst, tenzij die tekortkoming gelet op haar aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Op de huurder rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast van de laatstgenoemde uitzondering.
5.6.
Vaststaat dat de burgemeester het gehuurde heeft gesloten en dat deze sluiting is gebaseerd op de vondst van verdovende middelen. Dit wordt ook niet betwist door [gedaagde]. Daarmee heeft [gedaagde] artikel 12.21 van de Algemene Huurvoorwaarden geschonden en is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Maar [gedaagde] heeft aangevoerd dat er omstandigheden zijn die tot gevolg hebben dat de ontruiming van de woning in dit geval niet gerechtvaardigd is. Hiertoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat de drugs, die niet van hem maar van een vriend waren, slechts eenmalig zijn aangetroffen en dat geen sprake is van hennepteelt en dus ook niet van gevaarzetting voor de omgeving. Van overlast of klachten is nooit sprake geweest en er zijn geen aanwijzingen voor druggerelateerde activiteiten. Verder is [gedaagde] nooit eerder met justitie in aanraking geweest en hij heeft nog altijd een schoon strafblad. Van het Openbaar Ministerie heeft [gedaagde] niets meer gehoord over deze zaak en hij gaat er vanuit dat hij hiervoor niet vervolgd zal worden. [gedaagde] is thans 61 jaar oud en heeft gezondheidsklachten, te weten: diabetes waardoor hij dagelijks medicijnen moet slikken en vermoedens van een ernstig generaliseerde angststoornis en ernstige depressiviteit. Gelet hierop is de woning het enige baken van rust in het leven van [gedaagde]. Zijn belang bij behoud van de woning blijkt ook uit de omstandigheid dat hij de huur van de woning gedurende de sluiting door de burgemeester is door blijven betalen, aldus [gedaagde].
5.7.
Eisers hebben daar tegen aangevoerd dat wel degelijk sprake is van overlast in de omgeving. Dit blijkt uit het feit dat de onderhuurder van [gedaagde] ([betrokkene 3]) is weggegaan uit de woning vanwege de hennepgeur en omdat hij door [gedaagde] werd bedreigd. De verhuur van de woning en de problemen die inmiddels zijn ontstaan, geven eisers veel stress en spanningen zodat zij de woning niet langer willen verhuren.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan de tekortkoming in het licht van de verdere omstandigheden van het geval de gevorderde ontruiming op dit moment niet rechtvaardigen. Daarbij doelt de kantonrechter op de volgende omstandigheden. Ten eerste speelde het incident waarbij de hennep is aangetroffen zich al vijftien maanden geleden af. Na de sluiting door de burgemeester is de woning inmiddels al weer vier maanden open. Na het incident is niet gebleken van nieuwe drugs gerelateerde activiteiten vanuit de woning. Bij die stand van zaken valt niet in te zien waarom ontruiming op dit moment nog noodzakelijk of zelfs maar gewenst zou zijn. De omstandigheid dat het gehuurde afgelegen ligt en daarom geschikt is voor criminele activiteiten, maakt het voorgaande niet anders omdat er geen aanwijzingen zijn dat er op dit moment criminele activiteiten plaatsvinden. Ten tweede blijkt uit de overgelegde stukken onvoldoende dat daadwerkelijk en structureel sprake was van overlast. Objectieve gegevens, zoals mutatierapporten van de politie, over de gestelde overlast ontbreken en onduidelijk is welke omwonenden overlast zouden ervaren, en in welke mate. De enkele verklaring van [betrokkene 3] dat [gedaagde] op zijn werk is geweest en hem heeft bedreigd, is hiertoe onvoldoende mede omdat [gedaagde] heeft deze bedreigingen ter zitting gemotiveerd heeft betwist. Daarbij komt dat [betrokkene 3] niet huurde van eisers, maar van [gedaagde] en het dus niet aan eisers is om voor diens belangen op te komen. Bovendien is die onderhuurrelatie al in 2021 beëindigd en heeft de gestelde bedreiging ook toen plaatsgevonden zodat ook daarom niet valt in te zien waarom nu ontruiming noodzakelijk zou zijn. Ten derde is niet gebleken dat [gedaagde] zelf een (actieve) rol bij de aanwezigheid van hennep en aanverwante zaken in het gehuurde heeft gehad. Vooralsnog is hij hiervoor niet vervolgd en heeft hij aangetoond dat het bij hem in beslag genomen geld door het Openbaar Ministerie aan hem is teruggegeven. Aangezien eisers niet hebben gesteld dat het gehuurde als gevolg van het incident beschadigd is geraakt, kan [gedaagde] alleen aansprakelijk worden gehouden voor de gedragingen van een derde in het gehuurde indien hem terzake van die handelingen enig verwijt kan worden gemaakt. Dat dit het geval is geweest, is gesteld noch gebleken. Tenslotte is ook de omstandigheid dat andere mensen voor hem de huur overmaken geen reden om tot ontruiming over te gaan. De verdenking van eisers dat [gedaagde] inkomen geniet van criminele activiteiten (in de woning) is niet nader onderbouwd zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken dat de huur (deels) door de zuster van [gedaagde] wordt betaald en is gesteld noch gebleken dat zij bij criminele activiteiten betrokken is (geweest).
5.9.
Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en afgewogen, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt om de woning op dit moment te ontruimen, althans dat het belang van [gedaagde] bij behoud van zijn woning (zie hiervoor r.o. 5.6.), onder deze omstandigheden, moet prevaleren boven het belang van eisers. De gevorderde ontruiming zal daarom worden afgewezen.
5.10.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van de huurachterstand, stelt de kantonrechter voorop dat terughoudend moet worden omgegaan met het toewijzen van dergelijke vorderingen als voorlopige voorziening. Niet alleen moet de vordering voldoende aannemelijk zijn, maar ook moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat op grond van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Bovendien moet de rechter bij de beoordeling van een dergelijke vordering ook de vraag naar –kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling betrekken.
5.11.
Eisers hebben nagelaten het spoedeisend belang bij hun geldvordering te onderbouwen, zodat de kantonrechter de vordering niet kan toetsen aan het strikte criterium als hiervoor beschreven. Daarbij komt nog dat eisers hebben nagelaten de vordering inhoudelijk voldoende te onderbouwen. Het enkel in het geding brengen van een overzicht is hiervoor onvoldoende. Daarbij komt dat eisers nooit eerder aanspraak hebben gemaakt op huurverhoging en zij [gedaagde] ook nooit hebben aangemaand om de hogere huur te betalen. Gelet op het bovenstaande kunnen en moeten eisers de afloop van een bodemprocedure afwachten en hebben zij geen spoedeisend belang bij hun geldvorderingen.
5.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van eisers zal afwijzen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van eisers, omdat zij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt eisers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter