3.3Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 april 2020 om 16:14 uur kreeg de politie een melding dat aan [adres 2] [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), toen twee jaren en acht maanden oud, onwel was geworden. De 112-melding kwam van de verdachte, die vertelde dat zij haar pleegzoon [slachtoffer] in de tuin met zijn gezicht in een hondendrinkbak zag hangen, dat hij met zijn hoofd op de drempel bij de deur was gevallen en dat hij mogelijk water had binnengekregen.
Naar aanleiding van de melding zijn de politie en ambulancedienst ter plaatse gegaan. Het ambulancepersoneel heeft geconstateerd dat [slachtoffer] onder meer verwijde pupillen had, zijn hartfrequentie laag was en beademing noodzakelijk was. [slachtoffer] is vervolgens per ambulance overgebracht naar het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar. Daar werd middels een CT-scan geconstateerd dat hij een groot subduraal hematoom in zijn hoofd had, een massale bloeding in de hersenen, waaraan hij is geopereerd. Hij is daarna overgebracht naar het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Op 8 april 2020 is de behandeling van [slachtoffer] gestaakt, waarna hij die dag is overleden. Door de schouwarts werd een verklaring van niet-natuurlijk overlijden afgegeven en sectie geadviseerd. De arts en tevens forensisch patholoog constateerde bij onderzoek dat [slachtoffer] traumatische afwijkingen in het hoofd had, samengevat ernstig hersen- en oogletsel.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de geconstateerde letsels aan [slachtoffer] zijn toegebracht, en zo ja, of deze letsels zijn toegebracht door de verdachte. De rechtbank zal in het navolgende eerst de verklaringen van de verdachte bespreken en daarna de voor de beoordeling van deze vraag relevante bevindingen van de deskundigen die hebben gerapporteerd.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft toen zij het alarmnummer belde, gezegd dat zij en haar toen zevenjarige dochter binnen waren en [slachtoffer] buiten in de tuin was. Toen zij naar [slachtoffer] toeliep, zag zij dat hij met zijn hoofd in een hondendrinkbak hing. Toen de verdachte iets zei, schrok [slachtoffer] en viel hij met zijn hoofd op de drempel bij de deur. [slachtoffer] maakte ‘best wel een smakkerd’. Omdat de verdachte aan verdrinking dacht, heeft zij haar vinger in zijn mond gedaan. Zij vertelde in de melding aan 112 dat er wat water uit zijn mond kwam en ook uit zijn neus, [slachtoffer] reageerde niet, was apathisch en deed raar; hij voelde aan als een lappenpop en bij het schudden, was hij net een waterballon.
Tegen de verbalisant die na de melding van de verdachte ter plaatse kwam, zei de verdachte dat [slachtoffer] en haar dochter samen waren in de achtertuin en de verdachte zelf heel even naar binnen was. Toen zij nog geen minuut later weer naar buiten keek, zag zij [slachtoffer] in de tuin met zijn hoofd in een waterbak liggen. Haar dochter was aan de andere kant van de tuin aan het spelen. De verdachte trok [slachtoffer] uit het water en heeft hem in paniek mee naar boven genomen, waar zij haar vinger in de keel van [slachtoffer] heeft gestoken, zodat hij zou overgeven. [slachtoffer] was nog aan het kuchen toen zij hem uit het water haalde.
Op 8 april 2020 heeft de verdachte als getuige een verklaring afgelegd bij de politie en, kort samengevat, verklaard dat zij binnen naar het toilet was, haar dochter binnen huiswerk aan het maken was en [slachtoffer] in de tuin was. Toen de verdachte naar de tuin liep, zag zij dat [slachtoffer] met zijn hoofd in de hondendrinkbak met water lag. De verdachte schrok, dacht ‘wat doe je nou’, zei de naam van [slachtoffer] en trok/sleurde [slachtoffer] uit de drinkbak. Toen zag de verdachte aan de ogen van [slachtoffer] dat hij ‘niet normaal’ was. [slachtoffer] heeft zich tijdens het wegtrekken even tegen de deurdrempel gestoten, maar dat was voor het gevoel van de verdachte niet hard.
Op 30 april 2020 is de verdachte opnieuw door de politie gehoord, ditmaal als verdachte. Tijdens dit verhoor verklaarde zij kort samengevat, dat zij binnen naar het toilet was, haar dochter aan de eettafel huiswerk zat te maken en [slachtoffer] buiten in de tuin was. Toen zij de tuin in ging, dacht ze dat [slachtoffer] uit de hondendrinkbak aan het drinken was en was zij in eerste instantie boos. Ze riep de naam van [slachtoffer] en iets in de trant van ‘wat doe je nou’. Ze pakte [slachtoffer] bij een arm en trok hem uit de hondendrinkbak. Toen zag zij dat er iets niet goed was. [slachtoffer] reageerde niet, was niet meer bij kennis en voelde slap. Tijdens het wegtrekken, maakte [slachtoffer] ‘een domper’ met zijn hoofd tegen de deurpost aan. Dit is geen harde knal geweest. Het was een ‘klein boemetje’, wat in de ogen van de verdachte niets betekende.
Op 21 januari 2021 heeft onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris een reconstructie plaatsgevonden, die op video is opgenomen. Na de reconstructie is de verdachte op 22 juni 2021 nogmaals als verdachte gehoord. De verdachte verklaarde toen dat zij [slachtoffer] per ongeluk heeft laten vallen toen zij hem aantrof in de hondendrinkbak en hem hieruit trok. [slachtoffer] viel hard, met ‘een swong’, met zijn hoofd tegen de deurdrempel. De verdachte verklaarde dat zij dat bij de reconstructie heeft voorgedaan.
Bij de rechter-commissaris is de verdachte op 23 juni 2021 gehoord en verklaarde, kort samengevat, dat zij zag dat [slachtoffer] met zijn hoofd in de waterbak van de hond lag. Zij was in eerste instantie boos, omdat ze dacht dat hij uit de hondenbak aan het drinken was. De verdachte pakte [slachtoffer] toen bij een arm, waarschijnlijk iets te hard, en toen viel [slachtoffer]. De verdachte pakte hem beet en [slachtoffer] reageerde niet. Het ging allemaal heel snel. Er zat heel weinig tijd tussen het moment dat de verdachte [slachtoffer] beetpakte en het moment dat hij de drempel raakte.
Ter terechtzitting op 14 maart 2023 heeft de verdachte, kort samengevat, als volgt verklaard. De verdachte was binnen naar het toilet, haar dochter was binnen huiswerk aan het maken en [slachtoffer] was buiten in de tuin. Toen de verdachte naar de tuin liep, zag zij dat [slachtoffer] met zijn hoofd in het water lag. Zij dacht ‘[slachtoffer] wat doe je nou’ en denkt dat ze zijn naam riep. De verdachte wilde [slachtoffer] uit het water halen en pakte hem daarom vast. Hij voelde niet goed, slap. Doordat de verdachte hem vastpakte, kwam [slachtoffer] met zijn hoofd op de deurdrempel terecht. De verdachte kan niet zeggen hoe hard [slachtoffer] precies is gevallen, misschien was het toch wel hard.
De rechtbank stelt op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte wisselend heeft verklaard, onder andere over waar haar dochter ten tijde van het incident was en over haar handelen na het incident, maar dat zij wel consistent heeft verklaard dat zij [slachtoffer] in de tuin met zijn hoofd in de hondendrinkbak aantrof, dat hij toen slap was en/of voelde als een lappenpop en dat hij, toen ze hem vastpakte bij de arm, in die beweging, met zijn hoofd tegen de deurdrempel is aangekomen. Over de kracht waarmee [slachtoffer] tegen de deurdrempel is aangekomen, heeft de verdachte ook wisselend verklaard.
Het pathologisch onderzoek
De forensisch patholoog [patholoog], indertijd werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), heeft naar aanleiding van haar bevindingen twee rapporten opgesteld, te weten een voorlopig sectierapport van 10 april 2020 en een definitief sectierapport van 14 december 2020. Na de videoreconstructie heeft de deskundige daarnaast op 6 mei 2021 schriftelijk aanvullende vragen beantwoord. Haar bevindingen komen op het volgende neer.
De vastgestelde letsels
In het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar zijn bij binnenkomst van [slachtoffer] uitgebreide traumatische afwijkingen in het hoofd vastgesteld. Daarna is [slachtoffer] geopereerd. Bij sectie zijn resten van deze traumatische afwijkingen (bij toestand na operatie) teruggevonden. Bij later verricht neuropathologisch en oogpathologisch onderzoek zijn nog meer traumatische afwijkingen in het hoofd en in de ogen/oogzenuwen vastgesteld. Alle geconstateerde traumatische afwijkingen zijn samengevat als volgt. Er was sprake van een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies: een subduraal hematoom met verschuiving van de middenlijn. Er was traumatische schade van de zenuwuitlopers ter hoogte van i) de hersenbalk rechts, ii) meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang (het ruggenmerg ter hoogte van de nek) en iii) in kruisende banen van de kleine hersenen. Verder was er een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts en waren er in beide oogbollen uitgebreide retinale bloedingen (die de gehele retina, het netvlies, betroffen en vrijwel alle lagen van de retina). In het linkeroog was er een glasvochtbloeding en in beide oogzenuwen subdurale (op niveau van de oogzenuwen onder het harde hersenvlies gelegen) en subarachnoidale (op niveau van de oogzenuwen onder de zachte hersenvliezen gelegen) bloeduitstortingen met tevens bloeduitstorting rondom de papillen (intrasclerale peripapillaire bloeduitstortingen).
De datering en de mogelijke toedracht van de letsels
De deskundige heeft geconcludeerd dat de hiervoor genoemde traumatische letsels bij leven zijn ontstaan door ingewerkt hevig geweld (trauma) op het hoofd. Dit hoofdtrauma kan zowel niet-accidenteel (en dus toegebracht) als accidenteel zijn ontstaan. Als sprake is geweest van niet-accidenteel trauma kan dit hebben bestaan uit ofwel i) schudtrauma van het hoofd (repeterend acceleratie-deceleratie trauma). Daarbij wordt het hoofd van het kind hevig heen en weer (voor- en achterwaarts) geschud of soms (tevens) zijwaarts. Ofwel uit ii) een hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking (hevige impact) op het hoofd door bijvoorbeeld slaan op het hoofd (al of niet met of tegen structuren), stompen op/tegen het hoofd of stompen met het hoofd tegen structuren, de grond of anderszins, het gooien van een grote hoogte. Ofwel uit iii) de combinatie van voornoemde trauma’s.
Als sprake is geweest van accidenteel hoofdtrauma kan dit zijn ontstaan door hoog energetisch trauma, bijvoorbeeld een val van grote hoogte. De deskundige heeft gerapporteerd dat ‘simpele huis-tuin-en-keuken-ongevallen’ (minimale accidenten), zoals het laten vallen van een kind op een drempel of (zelf) vallen in een hondendrinkbak, onvoldoende zijn om dergelijk ernstig en fataal letsel te verklaren.
Het hevig hoofdtrauma (accidenteel of niet-accidenteel) heeft geleid tot de in het voorgaande beschreven ernstige letsels in het hoofd en de ogen/oogzenuwen. De deskundige heeft geconcludeerd dat deze letsels recent voor het reanimatiebehoeftig worden, zijn ontstaan. Na het oplopen van dergelijk trauma kunnen kinderen niet meer normaal functioneren. Het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door verwikkelingen van deze ernstige hoofdletsels.
Naar aanleiding van de verklaring van de verdachte dat zij [slachtoffer] in een hondendrinkbak aantrof, heeft de deskundige gerapporteerd dat de belemmering van de luchtwegen door inademing (aspiratie) van water niet kan worden uitgesloten als bijdragende factor voor het reanimatiebehoeftig worden, maar dat dit hieraan, en daarmee aan het overlijden, geen substantiële bijdrage zal hebben geleverd. De deskundige komt tot deze conclusie, gelet op de overige sectiebevindingen (de traumatische letsels en verwikkelingen daarvan) en de medische informatie dat het gemeten zuurstofgehalte in het bloed van [slachtoffer] bij binnenkomst in het ziekenhuis in Alkmaar goed zou zijn geweest. Bij sectie waren er ook overigens geen aanwijzingen voor verdrinking.
Bij onderzoek is geen andere oorzaak voor het ontstaan van de letsels gebleken, zoals een ziekelijke oorzaak, een toxicologische oorzaak of een oorzaak voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en geboorte.
Bij de beantwoording van de aanvullende vragen heeft de deskundige opgemerkt dat er geen verklaring is waarom [slachtoffer] voorafgaand aan deze of een andere handeling/trauma, in ieder geval aan het incident voorafgaand aan het ontstaan van de ernstige fatale traumatische hoofdletsels, zonder reden met het gezicht voorover in een met water gevulde hondendrinkbak lag en zichzelf niet heeft kunnen bevrijden uit deze situatie. Een kind van de leeftijd van [slachtoffer] kan dat onder normale omstandigheden wel. De deskundige wijst er (opnieuw) op dat vaststaat dat het fatale hersentrauma bij leven is opgelopen.
Na de videoreconstructie heeft de deskundige aan het voorgaande het volgende toegevoegd. Op de beelden van de videoreconstructie is te zien dat de verdachte [slachtoffer] vastpakt, een snelle zwaaiende beweging naar achteren maakt en dat [slachtoffer] vervolgens met zijn hoofd op de deurdrempel terechtkomt, maximaal één meter vanaf de grond. Bij het neerkomen van [slachtoffer] op de deurdrempel heeft de verdachte hem nog steeds vast aan zijn arm. De hevigheid van de krachtsinwerking van de verdachte op [slachtoffer] tijdens de actie is niet te herleiden op basis van de reconstructiebeelden. De op de beelden getoonde actie (de draaibeweging van [slachtoffer] en vervolgens het contacttrauma van [slachtoffer] op de deurdrempel) zou alleen een oorzaak kunnen zijn voor het ontstaan van de ernstige fatale hoofdletsels mits het gepaard is gegaan met hevige krachtsinwerking, zoals hevig draaien of hevig stompen met het hoofd van [slachtoffer] tegen de deurdrempel. De deskundige concludeert dat niet kan worden uitgesloten dat, indien sprake was van een versnelling van de beweging van [slachtoffer] voorafgaand aan de impact op het hoofd, de aangetroffen letsels in de hersenen en het ruggenmerg door deze impact waren ontstaan, maar dat dergelijke intense krachtsverhoging zich
nietin de gedemonstreerde omstandigheden kan voordoen in louter een accidentele context.
Ter terechtzitting heeft de deskundige ter aanvulling toegelicht dat het ernstige inwendige hoofdletsel van [slachtoffer] niet kan worden verklaard door het vastpakken van [slachtoffer] door de verdachte, waarna hij met zijn hoofd op de drempel is gevallen. Ook als deze val harder is geweest dan bij de videoreconstructie uitgevoerd, dan is dit nog geen verklaring voor het geconstateerde letsel. Er moet sprake zijn geweest van een hevige krachtsinwerking. Tot op heden is niet gebleken van zo een hevige krachtsinwerking. Ook uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting over de toedracht is een dergelijke hevige krachtsinwerking niet af te leiden.
Het medisch forensisch onderzoek
De forensisch arts [arts], werkzaam bij het NFI, heeft medisch onderzoek verricht en naar aanleiding hiervan op 25 januari 2021 een rapport uitgebracht. Daarnaast heeft hij op
9 april 2021 een aanvullend rapport uitgebracht met de beantwoording van aanvullende vragen naar aanleiding van de videoreconstructie. Zijn bevindingen komen op het volgende neer.
De letsels in het hoofd (de hersenen, inclusief de ogen) zijn kort voor het optreden van de klinische noodsituatie bij [slachtoffer] ontstaan. Doorgaans is vrijwel direct tot kort na het ontstaan van dergelijk uitgebreid ernstig hersenletsel met fataal beloop sprake van ernstige klinische verschijnselen in de zin van verminderd bewustzijn, ademhalingsproblemen, hartritmestoornissen, slapte en tekenen van epileptische activiteit. Normaal functioneren (bijvoorbeeld drinken, schrikken op aanspreken en lopen) is niet mogelijk met dergelijk hersenletsel.
De combinatie van de letsels in het hoofd past bij een fors contacttrauma (stomp botsende krachtsinwerking), al dan niet in combinatie met heftige acceleratie-deceleratiekrachten op het hoofd. Hierbij kan worden gedacht aan een heftig stomp botsend contact van het hoofd met een (hard uitstekend deel van een) voorwerp of een hard oppervlak en al dan niet hard ‘schudden’ aan de romp/schouders van het kind. Eén zeer hard botsend contact (bijvoorbeeld een harde val van grote hoogte of bijvoorbeeld een worp van het kind met een harde landing op het hoofd) als oorzaak van deze combinatie van bevindingen in het hoofd kan niet worden uitgesloten. Bijna verdrinking is geen verklaring voor de combinatie van letsels in het hoofd. Ook een ‘short distance fall’, waaronder de door de verdachte gemelde val met het hoofd tegen de deurdrempel of eventueel hard (aan)stoten van het hoofd van [slachtoffer] tegen de deurdrempel dan wel de vensterbank, is geen verklaring voor het bij de sectie vastgestelde hersenletsel en de oogafwijkingen.
De deskundige concludeert dat het aantreffen van het hersenletsel inclusief de oogafwijkingen in dit geval niet kan worden verklaard uit een medische oorzaak.
De deskundige concludeert dat het aantreffen van het hersenletsel inclusief de oogafwijkingen bij [slachtoffer] waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is als wordt uitgegaan van de stelling dat het geconstateerde letsel is ontstaan als gevolg van forse
niet-accidentelekrachtsinwerking in tegenstelling tot de stelling dat dit letsel is ontstaan als gevolg van forse
accidentelekrachtsinwerking.
Na de videoreconstructie heeft de deskundige aan het voorgaande het volgende toegevoegd.
De krachtsinwerking op het hoofd die in de videoreconstructie is te zien, is te gering voor het ontstaan van het geconstateerde letsel bij [slachtoffer]. Er moeten hele forse krachtsinwerkingen op het hoofd van het kind zijn geweest om het geconstateerde letsel te kunnen veroorzaken.
De deskundige heeft in zijn aanvullend rapport en ter zitting verder opgemerkt dat het onduidelijk is hoe een kind, bij leven en zonder (bijkomende) letsels of medische oorzaak, met het gezicht voorover in een met water gevulde hondendrinkbak kan worden aangetroffen, zonder dat hij zichzelf uit die situatie heeft kunnen redden. Er is geen medische oorzaak gebleken waardoor [slachtoffer] na een onwelwording (door bijvoorbeeld een hartritmestoornis) met het gezicht in de hondendrinkbak kan zijn beland. Er is geen medische bevinding die wijst op eventuele (bijna) verdrinking van [slachtoffer].
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde deskundigenrapporten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Op grond van de rapporten en de gegeven toelichting ter zitting door de deskundigen [patholoog] en [arts] is de rechtbank van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over.
Op basis van de deskundigenrapporten stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van traumatische afwijkingen in het hoofd (hersenen) en in de ogen/oogzenuwen, die bij leven, kort voor het reanimatiebehoeftig worden op 6 april 2020, zijn ontstaan. Er zijn geen medische of andere oorzaken, voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en de gang van zaken tijdens de geboorte, die de letsels kunnen verklaren. Evenmin kunnen de letsels verklaard worden door minimale accidenten (‘simpele huis-tuin-en-keuken-ongevallen’, zoals het laten vallen van een kind op een drempel of (zelf) vallen in een hondendrinkbak).
De deskundigen hebben geconcludeerd dat de krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer] tijdens de val op de deurdrempel, zoals in de videoreconstructie is te zien en zoals naar voren komt uit de verschillende verklaringen van de verdachte, te gering is voor het ontstaan van de geconstateerde letsels. Er moet sprake zijn geweest van een forse krachtsinwerking. Daarnaast hebben zij er beiden op gewezen dat het onduidelijk is hoe het zou kunnen dat [slachtoffer] met zijn gezicht in de hondendrinkbak is terechtgekomen en aangetroffen, zoals de verdachte steeds heeft verklaard, zonder dat hij zichzelf uit deze situatie heeft kunnen redden. Er is hiervoor geen medische oorzaak gebleken. Overigens is er ook geen medische bevinding die wijst op eventuele (bijna) verdrinking van [slachtoffer].
Nu de door de verdachte geschetste toedracht, te weten bijna verdrinking in de hondendrinkbak en/of de val op de deurdrempel, volgens de deskundigen de geconstateerde letsels niet kan verklaren, en bovendien het aantreffen van [slachtoffer] in de hondendrinkbak zonder dat hij zichzelf uit deze situatie heeft kunnen redden opmerkelijk te noemen is, schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte over het ontstaan van de letsels bij [slachtoffer] als ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door niet-accidenteel, ofwel toegebracht, hoofdletsel, bestaande uit ernstig hersen- en oogletsel. Dit letsel is bij leven, (kort) voor het reanimatiebehoeftig worden, ontstaan door repeterend acceleratie-deceleratie trauma en/of door hevig stomp (botsend) gewelds(krachts)inwerking op het hoofd.
De betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de verdachte de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 6 april 2020, voor het moment dat [slachtoffer] onwel werd, zich als enige volwassene in de nabijheid van [slachtoffer] heeft bevonden. Aangezien het letsel moet zijn ontstaan (kort) voor het reanimatiebehoeftig worden, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het bij [slachtoffer] vastgestelde fatale letsel heeft veroorzaakt, op genoemde datum, in de woning in Koedijk.
Opzet van de verdachte
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Voor een bewezenverklaring van doodslag moet worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank stelt dat zij niet de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte heeft gewild dat [slachtoffer] zou overlijden, zodat opzet op de dood niet kan worden vastgesteld, ook niet in voorwaardelijke zin. Daarom spreekt zij de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. Aan de verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat zij zich, als verzorger/opvoeder van [slachtoffer], heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling met zijn dood tot gevolg. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vol opzet kan daarom niet worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] had en overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
[slachtoffer] is overleden als gevolg van zeer ernstige letsels in het hoofd, te weten aan de hersenen en aan de ogen/oogzenuwen. Omdat de rechtbank de verklaring van de verdachte met betrekking tot de door haar geschetste toedracht van het ontstaan van de letsels als ongeloofwaardig terzijde heeft geschoven en de exacte ontstaanswijze van de letsels ook overigens niet is gebleken, is het onduidelijk gebleven waaruit de gedraging(en) van de verdachte precies heeft/hebben bestaan. De bij [slachtoffer] geconstateerde letsels wijzen volgens de conclusies van de deskundigen op krachtig schudden dan wel het uitoefenen van stomp botsend geweld, dan wel een combinatie van beide, waarbij sprake moet zijn geweest van een forse krachtsinwerking. Dit kan ook uit één handeling hebben bestaan. De rechtbank is van oordeel dat het uitoefenen van een dergelijke forse krachtsinwerking tegen een kindje van twee jaren en acht maanden de aanmerkelijke kans oplevert dat dat kindje zwaar lichamelijk letsel oploopt. De vraag is dan vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan het toepassen van zo een kracht, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – niet anders kan worden geïnterpreteerd dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door haar handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, heeft aanvaard. Daarmee is er sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
Eindconclusie van de rechtbank
Op grond van de redengevende inhoud van bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar pleegzoon [slachtoffer], ten gevolge van welk zwaar lichamelijk letsel hij is overleden. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.