ECLI:NL:RBNHO:2023:2767

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
15/105355-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doodslag, veroordeling voor zware mishandeling met de dood ten gevolge van een pleegmoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een pleegmoeder, die werd beschuldigd van doodslag op haar pleegzoon van twee jaar en acht maanden oud. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het kind. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling met de dood tot gevolg. De rechtbank concludeerde dat de pleegmoeder op 6 april 2020, kort voor het reanimatiebehoeftig worden van het kind, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, wat leidde tot de dood van het kind op 8 april 2020. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van forensische deskundigen, die concludeerden dat het letsel was ontstaan door niet-accidenteel, ofwel toegebracht, hoofdletsel. De verdachte had als pleegouder een zorgplicht en had het kind een veilige omgeving moeten bieden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 57 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast werd de vordering van de biologische moeder van het slachtoffer tot vergoeding van affectieschade toegewezen, terwijl de vordering van de biologische vader werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/105355-20
Uitspraakdatum: 28 maart 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 maart 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 8 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (meermalen)
- ( hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer te schudden en/of
- ( hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins te stompen en/of te slaan en/of te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond te gooien, althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen/toe te passen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 8 april 2020 is overleden;
Subsidiair
zij op of omstreeks 6 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer
- een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (acuut fors subduraal hematoom) met verschuiving van de middenlijn door massawerking (oedeem)en/of
- traumatische schade van zenuwuitlopers ter hoogte van de hersenbalk rechts en meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang en in kruisende banen van de kleine hersenen en/of
- een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts en/of
- in beide ogen meerdere bloedingen in de netvliezen (multipele retinale bloedingen) en/of
- diverse hematomen op borstkas en/of rug en/of ledematen, heeft toegebracht, door (meermalen)
- ( hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer te schudden en/of
- ( hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins te stompen en/of te slaan en/of te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond te gooien,
althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen/toe te passen,
terwijl het feit op 8 april 2020 de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Meer subsidiair
zij op 6 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, heeft mishandeld, door (meermalen)
- ( hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer te schudden en/of
- ( hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins te stompen en/of te slaan en/of te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond te gooien, althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen/toe te passen,
terwijl het feit op 8 april 2020 de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Meest subsidiair
zij op 6 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland. [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), roekeloos, in elk geval zeer, althans grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig die [slachtoffer] (meermalen)
- ( hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer heeft geschud en/of
- ( hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins heeft gestompt en/of geslagen en/of gegooid en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond heeft gegooid,
althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend/toegepast,
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten onder meer
- een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (acuut fors subduraal hematoom) met verschuiving van de middenlijn door massawerking (oedeem)en/of
- traumatische schade van zenuwuitlopers ter hoogte van de hersenbalk rechts en meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang en in kruisende banen van de kleine hersenen en/of
- een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts en/of
- in beide ogen meerdere bloedingen in de netvliezen (multipele retinale bloedingen) en/of
- diverse hematomen op borstkas en/of rug en/of ledematen
heeft bekomen, dat hij aan de gevolgen daarvan op 8 april 2020 is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe gesteld dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van verwikkelingen van ernstig hoofd/hersenletsel en dat het de verdachte is geweest die dit letsel heeft toegebracht. Noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting, blijkt van een andere oorzaak voor het letsel van [slachtoffer] dan het handelen van de verdachte. De verdachte heeft, gelet op deze handelingen, op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer], zodat doodslag kan worden bewezenverklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij gesteld dat het enige feit dat onomstotelijk kan worden vastgesteld de dood van [slachtoffer] is. Zelfs als met de officier van justitie zou worden geconcludeerd dat er sprake is van wettig bewijs, dan nog kan niet op grond van dit wettig bewijs tot de overtuiging worden gekomen dat het de verdachte is geweest die de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 april 2020 om 16:14 uur kreeg de politie een melding dat aan [adres 2] [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), toen twee jaren en acht maanden oud, onwel was geworden. De 112-melding kwam van de verdachte, die vertelde dat zij haar pleegzoon [slachtoffer] in de tuin met zijn gezicht in een hondendrinkbak zag hangen, dat hij met zijn hoofd op de drempel bij de deur was gevallen en dat hij mogelijk water had binnengekregen.
Naar aanleiding van de melding zijn de politie en ambulancedienst ter plaatse gegaan. Het ambulancepersoneel heeft geconstateerd dat [slachtoffer] onder meer verwijde pupillen had, zijn hartfrequentie laag was en beademing noodzakelijk was. [slachtoffer] is vervolgens per ambulance overgebracht naar het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar. Daar werd middels een CT-scan geconstateerd dat hij een groot subduraal hematoom in zijn hoofd had, een massale bloeding in de hersenen, waaraan hij is geopereerd. Hij is daarna overgebracht naar het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Op 8 april 2020 is de behandeling van [slachtoffer] gestaakt, waarna hij die dag is overleden. Door de schouwarts werd een verklaring van niet-natuurlijk overlijden afgegeven en sectie geadviseerd. De arts en tevens forensisch patholoog constateerde bij onderzoek dat [slachtoffer] traumatische afwijkingen in het hoofd had, samengevat ernstig hersen- en oogletsel.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de geconstateerde letsels aan [slachtoffer] zijn toegebracht, en zo ja, of deze letsels zijn toegebracht door de verdachte. De rechtbank zal in het navolgende eerst de verklaringen van de verdachte bespreken en daarna de voor de beoordeling van deze vraag relevante bevindingen van de deskundigen die hebben gerapporteerd.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft toen zij het alarmnummer belde, gezegd dat zij en haar toen zevenjarige dochter binnen waren en [slachtoffer] buiten in de tuin was. Toen zij naar [slachtoffer] toeliep, zag zij dat hij met zijn hoofd in een hondendrinkbak hing. Toen de verdachte iets zei, schrok [slachtoffer] en viel hij met zijn hoofd op de drempel bij de deur. [slachtoffer] maakte ‘best wel een smakkerd’. Omdat de verdachte aan verdrinking dacht, heeft zij haar vinger in zijn mond gedaan. Zij vertelde in de melding aan 112 dat er wat water uit zijn mond kwam en ook uit zijn neus, [slachtoffer] reageerde niet, was apathisch en deed raar; hij voelde aan als een lappenpop en bij het schudden, was hij net een waterballon.
Tegen de verbalisant die na de melding van de verdachte ter plaatse kwam, zei de verdachte dat [slachtoffer] en haar dochter samen waren in de achtertuin en de verdachte zelf heel even naar binnen was. Toen zij nog geen minuut later weer naar buiten keek, zag zij [slachtoffer] in de tuin met zijn hoofd in een waterbak liggen. Haar dochter was aan de andere kant van de tuin aan het spelen. De verdachte trok [slachtoffer] uit het water en heeft hem in paniek mee naar boven genomen, waar zij haar vinger in de keel van [slachtoffer] heeft gestoken, zodat hij zou overgeven. [slachtoffer] was nog aan het kuchen toen zij hem uit het water haalde.
Op 8 april 2020 heeft de verdachte als getuige een verklaring afgelegd bij de politie en, kort samengevat, verklaard dat zij binnen naar het toilet was, haar dochter binnen huiswerk aan het maken was en [slachtoffer] in de tuin was. Toen de verdachte naar de tuin liep, zag zij dat [slachtoffer] met zijn hoofd in de hondendrinkbak met water lag. De verdachte schrok, dacht ‘wat doe je nou’, zei de naam van [slachtoffer] en trok/sleurde [slachtoffer] uit de drinkbak. Toen zag de verdachte aan de ogen van [slachtoffer] dat hij ‘niet normaal’ was. [slachtoffer] heeft zich tijdens het wegtrekken even tegen de deurdrempel gestoten, maar dat was voor het gevoel van de verdachte niet hard.
Op 30 april 2020 is de verdachte opnieuw door de politie gehoord, ditmaal als verdachte. Tijdens dit verhoor verklaarde zij kort samengevat, dat zij binnen naar het toilet was, haar dochter aan de eettafel huiswerk zat te maken en [slachtoffer] buiten in de tuin was. Toen zij de tuin in ging, dacht ze dat [slachtoffer] uit de hondendrinkbak aan het drinken was en was zij in eerste instantie boos. Ze riep de naam van [slachtoffer] en iets in de trant van ‘wat doe je nou’. Ze pakte [slachtoffer] bij een arm en trok hem uit de hondendrinkbak. Toen zag zij dat er iets niet goed was. [slachtoffer] reageerde niet, was niet meer bij kennis en voelde slap. Tijdens het wegtrekken, maakte [slachtoffer] ‘een domper’ met zijn hoofd tegen de deurpost aan. Dit is geen harde knal geweest. Het was een ‘klein boemetje’, wat in de ogen van de verdachte niets betekende.
Op 21 januari 2021 heeft onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris een reconstructie plaatsgevonden, die op video is opgenomen. Na de reconstructie is de verdachte op 22 juni 2021 nogmaals als verdachte gehoord. De verdachte verklaarde toen dat zij [slachtoffer] per ongeluk heeft laten vallen toen zij hem aantrof in de hondendrinkbak en hem hieruit trok. [slachtoffer] viel hard, met ‘een swong’, met zijn hoofd tegen de deurdrempel. De verdachte verklaarde dat zij dat bij de reconstructie heeft voorgedaan.
Bij de rechter-commissaris is de verdachte op 23 juni 2021 gehoord en verklaarde, kort samengevat, dat zij zag dat [slachtoffer] met zijn hoofd in de waterbak van de hond lag. Zij was in eerste instantie boos, omdat ze dacht dat hij uit de hondenbak aan het drinken was. De verdachte pakte [slachtoffer] toen bij een arm, waarschijnlijk iets te hard, en toen viel [slachtoffer]. De verdachte pakte hem beet en [slachtoffer] reageerde niet. Het ging allemaal heel snel. Er zat heel weinig tijd tussen het moment dat de verdachte [slachtoffer] beetpakte en het moment dat hij de drempel raakte.
Ter terechtzitting op 14 maart 2023 heeft de verdachte, kort samengevat, als volgt verklaard. De verdachte was binnen naar het toilet, haar dochter was binnen huiswerk aan het maken en [slachtoffer] was buiten in de tuin. Toen de verdachte naar de tuin liep, zag zij dat [slachtoffer] met zijn hoofd in het water lag. Zij dacht ‘[slachtoffer] wat doe je nou’ en denkt dat ze zijn naam riep. De verdachte wilde [slachtoffer] uit het water halen en pakte hem daarom vast. Hij voelde niet goed, slap. Doordat de verdachte hem vastpakte, kwam [slachtoffer] met zijn hoofd op de deurdrempel terecht. De verdachte kan niet zeggen hoe hard [slachtoffer] precies is gevallen, misschien was het toch wel hard.
De rechtbank stelt op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte wisselend heeft verklaard, onder andere over waar haar dochter ten tijde van het incident was en over haar handelen na het incident, maar dat zij wel consistent heeft verklaard dat zij [slachtoffer] in de tuin met zijn hoofd in de hondendrinkbak aantrof, dat hij toen slap was en/of voelde als een lappenpop en dat hij, toen ze hem vastpakte bij de arm, in die beweging, met zijn hoofd tegen de deurdrempel is aangekomen. Over de kracht waarmee [slachtoffer] tegen de deurdrempel is aangekomen, heeft de verdachte ook wisselend verklaard.
Het pathologisch onderzoek
De forensisch patholoog [patholoog], indertijd werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), heeft naar aanleiding van haar bevindingen twee rapporten opgesteld, te weten een voorlopig sectierapport van 10 april 2020 en een definitief sectierapport van 14 december 2020. Na de videoreconstructie heeft de deskundige daarnaast op 6 mei 2021 schriftelijk aanvullende vragen beantwoord. Haar bevindingen komen op het volgende neer.
De vastgestelde letsels
In het Noordwest Ziekenhuis in Alkmaar zijn bij binnenkomst van [slachtoffer] uitgebreide traumatische afwijkingen in het hoofd vastgesteld. Daarna is [slachtoffer] geopereerd. Bij sectie zijn resten van deze traumatische afwijkingen (bij toestand na operatie) teruggevonden. Bij later verricht neuropathologisch en oogpathologisch onderzoek zijn nog meer traumatische afwijkingen in het hoofd en in de ogen/oogzenuwen vastgesteld. Alle geconstateerde traumatische afwijkingen zijn samengevat als volgt. Er was sprake van een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies: een subduraal hematoom met verschuiving van de middenlijn. Er was traumatische schade van de zenuwuitlopers ter hoogte van i) de hersenbalk rechts, ii) meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang (het ruggenmerg ter hoogte van de nek) en iii) in kruisende banen van de kleine hersenen. Verder was er een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts en waren er in beide oogbollen uitgebreide retinale bloedingen (die de gehele retina, het netvlies, betroffen en vrijwel alle lagen van de retina). In het linkeroog was er een glasvochtbloeding en in beide oogzenuwen subdurale (op niveau van de oogzenuwen onder het harde hersenvlies gelegen) en subarachnoidale (op niveau van de oogzenuwen onder de zachte hersenvliezen gelegen) bloeduitstortingen met tevens bloeduitstorting rondom de papillen (intrasclerale peripapillaire bloeduitstortingen).
De datering en de mogelijke toedracht van de letsels
De deskundige heeft geconcludeerd dat de hiervoor genoemde traumatische letsels bij leven zijn ontstaan door ingewerkt hevig geweld (trauma) op het hoofd. Dit hoofdtrauma kan zowel niet-accidenteel (en dus toegebracht) als accidenteel zijn ontstaan. Als sprake is geweest van niet-accidenteel trauma kan dit hebben bestaan uit ofwel i) schudtrauma van het hoofd (repeterend acceleratie-deceleratie trauma). Daarbij wordt het hoofd van het kind hevig heen en weer (voor- en achterwaarts) geschud of soms (tevens) zijwaarts. Ofwel uit ii) een hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking (hevige impact) op het hoofd door bijvoorbeeld slaan op het hoofd (al of niet met of tegen structuren), stompen op/tegen het hoofd of stompen met het hoofd tegen structuren, de grond of anderszins, het gooien van een grote hoogte. Ofwel uit iii) de combinatie van voornoemde trauma’s.
Als sprake is geweest van accidenteel hoofdtrauma kan dit zijn ontstaan door hoog energetisch trauma, bijvoorbeeld een val van grote hoogte. De deskundige heeft gerapporteerd dat ‘simpele huis-tuin-en-keuken-ongevallen’ (minimale accidenten), zoals het laten vallen van een kind op een drempel of (zelf) vallen in een hondendrinkbak, onvoldoende zijn om dergelijk ernstig en fataal letsel te verklaren.
Het hevig hoofdtrauma (accidenteel of niet-accidenteel) heeft geleid tot de in het voorgaande beschreven ernstige letsels in het hoofd en de ogen/oogzenuwen. De deskundige heeft geconcludeerd dat deze letsels recent voor het reanimatiebehoeftig worden, zijn ontstaan. Na het oplopen van dergelijk trauma kunnen kinderen niet meer normaal functioneren. Het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door verwikkelingen van deze ernstige hoofdletsels.
Naar aanleiding van de verklaring van de verdachte dat zij [slachtoffer] in een hondendrinkbak aantrof, heeft de deskundige gerapporteerd dat de belemmering van de luchtwegen door inademing (aspiratie) van water niet kan worden uitgesloten als bijdragende factor voor het reanimatiebehoeftig worden, maar dat dit hieraan, en daarmee aan het overlijden, geen substantiële bijdrage zal hebben geleverd. De deskundige komt tot deze conclusie, gelet op de overige sectiebevindingen (de traumatische letsels en verwikkelingen daarvan) en de medische informatie dat het gemeten zuurstofgehalte in het bloed van [slachtoffer] bij binnenkomst in het ziekenhuis in Alkmaar goed zou zijn geweest. Bij sectie waren er ook overigens geen aanwijzingen voor verdrinking.
Bij onderzoek is geen andere oorzaak voor het ontstaan van de letsels gebleken, zoals een ziekelijke oorzaak, een toxicologische oorzaak of een oorzaak voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en geboorte.
Bij de beantwoording van de aanvullende vragen heeft de deskundige opgemerkt dat er geen verklaring is waarom [slachtoffer] voorafgaand aan deze of een andere handeling/trauma, in ieder geval aan het incident voorafgaand aan het ontstaan van de ernstige fatale traumatische hoofdletsels, zonder reden met het gezicht voorover in een met water gevulde hondendrinkbak lag en zichzelf niet heeft kunnen bevrijden uit deze situatie. Een kind van de leeftijd van [slachtoffer] kan dat onder normale omstandigheden wel. De deskundige wijst er (opnieuw) op dat vaststaat dat het fatale hersentrauma bij leven is opgelopen.
Na de videoreconstructie heeft de deskundige aan het voorgaande het volgende toegevoegd. Op de beelden van de videoreconstructie is te zien dat de verdachte [slachtoffer] vastpakt, een snelle zwaaiende beweging naar achteren maakt en dat [slachtoffer] vervolgens met zijn hoofd op de deurdrempel terechtkomt, maximaal één meter vanaf de grond. Bij het neerkomen van [slachtoffer] op de deurdrempel heeft de verdachte hem nog steeds vast aan zijn arm. De hevigheid van de krachtsinwerking van de verdachte op [slachtoffer] tijdens de actie is niet te herleiden op basis van de reconstructiebeelden. De op de beelden getoonde actie (de draaibeweging van [slachtoffer] en vervolgens het contacttrauma van [slachtoffer] op de deurdrempel) zou alleen een oorzaak kunnen zijn voor het ontstaan van de ernstige fatale hoofdletsels mits het gepaard is gegaan met hevige krachtsinwerking, zoals hevig draaien of hevig stompen met het hoofd van [slachtoffer] tegen de deurdrempel. De deskundige concludeert dat niet kan worden uitgesloten dat, indien sprake was van een versnelling van de beweging van [slachtoffer] voorafgaand aan de impact op het hoofd, de aangetroffen letsels in de hersenen en het ruggenmerg door deze impact waren ontstaan, maar dat dergelijke intense krachtsverhoging zich
nietin de gedemonstreerde omstandigheden kan voordoen in louter een accidentele context.
Ter terechtzitting heeft de deskundige ter aanvulling toegelicht dat het ernstige inwendige hoofdletsel van [slachtoffer] niet kan worden verklaard door het vastpakken van [slachtoffer] door de verdachte, waarna hij met zijn hoofd op de drempel is gevallen. Ook als deze val harder is geweest dan bij de videoreconstructie uitgevoerd, dan is dit nog geen verklaring voor het geconstateerde letsel. Er moet sprake zijn geweest van een hevige krachtsinwerking. Tot op heden is niet gebleken van zo een hevige krachtsinwerking. Ook uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting over de toedracht is een dergelijke hevige krachtsinwerking niet af te leiden.
Het medisch forensisch onderzoek
De forensisch arts [arts], werkzaam bij het NFI, heeft medisch onderzoek verricht en naar aanleiding hiervan op 25 januari 2021 een rapport uitgebracht. Daarnaast heeft hij op
9 april 2021 een aanvullend rapport uitgebracht met de beantwoording van aanvullende vragen naar aanleiding van de videoreconstructie. Zijn bevindingen komen op het volgende neer.
De letsels in het hoofd (de hersenen, inclusief de ogen) zijn kort voor het optreden van de klinische noodsituatie bij [slachtoffer] ontstaan. Doorgaans is vrijwel direct tot kort na het ontstaan van dergelijk uitgebreid ernstig hersenletsel met fataal beloop sprake van ernstige klinische verschijnselen in de zin van verminderd bewustzijn, ademhalingsproblemen, hartritmestoornissen, slapte en tekenen van epileptische activiteit. Normaal functioneren (bijvoorbeeld drinken, schrikken op aanspreken en lopen) is niet mogelijk met dergelijk hersenletsel.
De combinatie van de letsels in het hoofd past bij een fors contacttrauma (stomp botsende krachtsinwerking), al dan niet in combinatie met heftige acceleratie-deceleratiekrachten op het hoofd. Hierbij kan worden gedacht aan een heftig stomp botsend contact van het hoofd met een (hard uitstekend deel van een) voorwerp of een hard oppervlak en al dan niet hard ‘schudden’ aan de romp/schouders van het kind. Eén zeer hard botsend contact (bijvoorbeeld een harde val van grote hoogte of bijvoorbeeld een worp van het kind met een harde landing op het hoofd) als oorzaak van deze combinatie van bevindingen in het hoofd kan niet worden uitgesloten. Bijna verdrinking is geen verklaring voor de combinatie van letsels in het hoofd. Ook een ‘short distance fall’, waaronder de door de verdachte gemelde val met het hoofd tegen de deurdrempel of eventueel hard (aan)stoten van het hoofd van [slachtoffer] tegen de deurdrempel dan wel de vensterbank, is geen verklaring voor het bij de sectie vastgestelde hersenletsel en de oogafwijkingen.
De deskundige concludeert dat het aantreffen van het hersenletsel inclusief de oogafwijkingen in dit geval niet kan worden verklaard uit een medische oorzaak.
De deskundige concludeert dat het aantreffen van het hersenletsel inclusief de oogafwijkingen bij [slachtoffer] waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is als wordt uitgegaan van de stelling dat het geconstateerde letsel is ontstaan als gevolg van forse
niet-accidentelekrachtsinwerking in tegenstelling tot de stelling dat dit letsel is ontstaan als gevolg van forse
accidentelekrachtsinwerking.
Na de videoreconstructie heeft de deskundige aan het voorgaande het volgende toegevoegd.
De krachtsinwerking op het hoofd die in de videoreconstructie is te zien, is te gering voor het ontstaan van het geconstateerde letsel bij [slachtoffer]. Er moeten hele forse krachtsinwerkingen op het hoofd van het kind zijn geweest om het geconstateerde letsel te kunnen veroorzaken.
De deskundige heeft in zijn aanvullend rapport en ter zitting verder opgemerkt dat het onduidelijk is hoe een kind, bij leven en zonder (bijkomende) letsels of medische oorzaak, met het gezicht voorover in een met water gevulde hondendrinkbak kan worden aangetroffen, zonder dat hij zichzelf uit die situatie heeft kunnen redden. Er is geen medische oorzaak gebleken waardoor [slachtoffer] na een onwelwording (door bijvoorbeeld een hartritmestoornis) met het gezicht in de hondendrinkbak kan zijn beland. Er is geen medische bevinding die wijst op eventuele (bijna) verdrinking van [slachtoffer].
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde deskundigenrapporten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Op grond van de rapporten en de gegeven toelichting ter zitting door de deskundigen [patholoog] en [arts] is de rechtbank van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over.
Op basis van de deskundigenrapporten stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van traumatische afwijkingen in het hoofd (hersenen) en in de ogen/oogzenuwen, die bij leven, kort voor het reanimatiebehoeftig worden op 6 april 2020, zijn ontstaan. Er zijn geen medische of andere oorzaken, voortvloeiend uit de medische voorgeschiedenis en de gang van zaken tijdens de geboorte, die de letsels kunnen verklaren. Evenmin kunnen de letsels verklaard worden door minimale accidenten (‘simpele huis-tuin-en-keuken-ongevallen’, zoals het laten vallen van een kind op een drempel of (zelf) vallen in een hondendrinkbak).
De deskundigen hebben geconcludeerd dat de krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer] tijdens de val op de deurdrempel, zoals in de videoreconstructie is te zien en zoals naar voren komt uit de verschillende verklaringen van de verdachte, te gering is voor het ontstaan van de geconstateerde letsels. Er moet sprake zijn geweest van een forse krachtsinwerking. Daarnaast hebben zij er beiden op gewezen dat het onduidelijk is hoe het zou kunnen dat [slachtoffer] met zijn gezicht in de hondendrinkbak is terechtgekomen en aangetroffen, zoals de verdachte steeds heeft verklaard, zonder dat hij zichzelf uit deze situatie heeft kunnen redden. Er is hiervoor geen medische oorzaak gebleken. Overigens is er ook geen medische bevinding die wijst op eventuele (bijna) verdrinking van [slachtoffer].
Nu de door de verdachte geschetste toedracht, te weten bijna verdrinking in de hondendrinkbak en/of de val op de deurdrempel, volgens de deskundigen de geconstateerde letsels niet kan verklaren, en bovendien het aantreffen van [slachtoffer] in de hondendrinkbak zonder dat hij zichzelf uit deze situatie heeft kunnen redden opmerkelijk te noemen is, schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte over het ontstaan van de letsels bij [slachtoffer] als ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door niet-accidenteel, ofwel toegebracht, hoofdletsel, bestaande uit ernstig hersen- en oogletsel. Dit letsel is bij leven, (kort) voor het reanimatiebehoeftig worden, ontstaan door repeterend acceleratie-deceleratie trauma en/of door hevig stomp (botsend) gewelds(krachts)inwerking op het hoofd.
De betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de verdachte de bij [slachtoffer] geconstateerde letsels heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 6 april 2020, voor het moment dat [slachtoffer] onwel werd, zich als enige volwassene in de nabijheid van [slachtoffer] heeft bevonden. Aangezien het letsel moet zijn ontstaan (kort) voor het reanimatiebehoeftig worden, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het bij [slachtoffer] vastgestelde fatale letsel heeft veroorzaakt, op genoemde datum, in de woning in Koedijk.
Opzet van de verdachte
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Voor een bewezenverklaring van doodslag moet worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank stelt dat zij niet de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte heeft gewild dat [slachtoffer] zou overlijden, zodat opzet op de dood niet kan worden vastgesteld, ook niet in voorwaardelijke zin. Daarom spreekt zij de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. Aan de verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat zij zich, als verzorger/opvoeder van [slachtoffer], heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling met zijn dood tot gevolg. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vol opzet kan daarom niet worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] had en overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
[slachtoffer] is overleden als gevolg van zeer ernstige letsels in het hoofd, te weten aan de hersenen en aan de ogen/oogzenuwen. Omdat de rechtbank de verklaring van de verdachte met betrekking tot de door haar geschetste toedracht van het ontstaan van de letsels als ongeloofwaardig terzijde heeft geschoven en de exacte ontstaanswijze van de letsels ook overigens niet is gebleken, is het onduidelijk gebleven waaruit de gedraging(en) van de verdachte precies heeft/hebben bestaan. De bij [slachtoffer] geconstateerde letsels wijzen volgens de conclusies van de deskundigen op krachtig schudden dan wel het uitoefenen van stomp botsend geweld, dan wel een combinatie van beide, waarbij sprake moet zijn geweest van een forse krachtsinwerking. Dit kan ook uit één handeling hebben bestaan. De rechtbank is van oordeel dat het uitoefenen van een dergelijke forse krachtsinwerking tegen een kindje van twee jaren en acht maanden de aanmerkelijke kans oplevert dat dat kindje zwaar lichamelijk letsel oploopt. De vraag is dan vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan het toepassen van zo een kracht, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – niet anders kan worden geïnterpreteerd dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door haar handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, heeft aanvaard. Daarmee is er sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
Eindconclusie van de rechtbank
Op grond van de redengevende inhoud van bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar pleegzoon [slachtoffer], ten gevolge van welk zwaar lichamelijk letsel hij is overleden. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 6 april 2020 te Koedijk, gemeente Alkmaar, aan [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], een kind dat zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer
- een grote bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) met verschuiving van de middenlijn door massawerking (oedeem) en/of
- traumatische schade van zenuwuitlopers ter hoogte van de hersenbalk rechts en meerdere niveaus van de middenhersenen tot aan de craniocervicale overgang en in kruisende banen van de kleine hersenen en/of
- een contusiehaard (kneuzing) in de linker grote hersenhelft voor-zijwaarts en/of
- in beide ogen meerdere bloedingen in de netvliezen (multipele retinale bloedingen), heeft toegebracht, door (meermalen)
- ( hevig) het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heen en weer te schudden en/of
- ( hevig) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan/stompen (al dan niet met (een) voorwerp(en)) en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer] tegen structuren, de grond of anderszins te stompen en/of te slaan en/of te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] van grote hoogte op de grond te gooien,
althans zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen/toe te passen,
terwijl het feit op 8 april 2020 de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de strafoplegging, nu de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar pleegzoontje [slachtoffer], ten gevolge waarvan hij is overleden. De verdachte heeft (onbekend gebleven) hevig geweld toegepast op [slachtoffer], waardoor hij zeer ernstig hersen- en oogletsel heeft opgelopen. [slachtoffer] is slechts twee jaren en acht maanden oud geworden. De verdachte had als pleegouder een veilige omgeving, bescherming en geborgenheid moeten bieden aan [slachtoffer]. Hij was afhankelijk van haar en de zorg voor hem was op dat moment aan haar toevertrouwd. De verdachte is hierin op onvoorstelbare wijze tekortgeschoten. Door haar handelen heeft de verdachte onherstelbaar leed en intens verdriet toegebracht aan de biologische ouders van [slachtoffer] en andere naasten.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij geen verantwoordelijkheid voor haar handelen heeft genomen, aangezien zij wisselend over de toedracht heeft verklaard en ter terechtzitting bleef volhouden dat zij [slachtoffer] in een hondendrinkbak aantrof en hem, toen zij [slachtoffer] hieruit trok, per ongeluk op de deurdrempel heeft laten vallen. Hierdoor is onduidelijk gebleven wat er precies is gebeurd en waardoor [slachtoffer] zodanig letsel heeft opgelopen dat hij is overleden. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee bij de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 2 februari 2023, niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport door een reclasseringswerker bij Reclassering Nederland van 8 februari 2023, waaruit onder meer blijkt dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag.
In het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport van 11 oktober 2021 en de aanvulling daarop van 15 december 2022 van psycholoog mr. [psycholoog] wordt – kort samengevat – geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een psychiatrische stoornis bij de verdachte voorafgaand en ten tijde van het plegen van het feit op grond waarvan sprake zou kunnen zijn van een verminderd toerekenen van het feit aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over en zij gaat er bij het bepalen van de op te leggen straf van uit dat het handelen van de verdachte volledig aan haar kan worden toegerekend
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het feit alleen een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen. Op grond van het al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren (zestig maanden) in beginsel een passende sanctie is.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of haar advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van zulke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank aangevangen op 9 april 2020, zijnde de datum waarop een doorzoeking in de woning van de verdachte heeft plaatsgevonden waarbij mobiele telefoons en drinkbakken in beslag zijn genomen, en zij redelijkerwijs kon verwachten dat tegen haar strafrechtelijke vervolging zou worden ingesteld. Nu de rechtbank na bijna drie jaren, te weten op 28 maart 2023, vonnis wijst, is de redelijke termijn van berechting met bijna één jaar overschreden.
Met deze overschrijding van de redelijke termijn houdt de rechtbank rekening in die zin dat zij in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zevenenvijftig maanden zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
Aan het bevel tot voorlopige hechtenis is door de rechter-commissaris op 23 juni 2021 de twaalfjaarsgrond (geschokte rechtsorde) ten grondslag gelegd. Met ingang van diezelfde dag is het bevel tot voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris geschorst en is de verdachte in vrijheid gesteld. Op het bewezen verklaarde feit, gekwalificeerde zware mishandeling met de dood ten gevolge, is een gevangenisstraf van een langere duur dan twaalf jaren gesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat op dit moment niet langer sprake is van een geschokte rechtsorde, gelet op het tijdsverloop tussen de pleegdatum van het feit en de uitspraak van heden en de omstandigheid dat de verdachte al bijna twee jaren op vrije voeten is. Ook overigens is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor voorlopige hechtenis. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt daarom opgeheven.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2], de biologische ouders van [slachtoffer], hebben als nabestaanden van [slachtoffer] ieder een vordering tot vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade van € 20.000,- ingediend, die zij als gevolg van het tenlastegelegde zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot vergoeding van affectieschade van de biologische ouders van [slachtoffer] kunnen worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen te verklaren, omdat hij integrale vrijspraak van het tenlastegelegde heeft bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade die naasten van het slachtoffer lijden in de vorm van affectieschade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De wet noemt een beperkte (limitatief opgesomde) kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen, met daarnaast een mogelijkheid tot toekenning aan anderen op grond van de hardheidsclausule van artikel 6:108, lid 4 sub g, BW. In het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het besluit) zijn bedragen vastgesteld voor elk van de categorieën van naasten die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
De rechtbank overweegt dat een biologische ouder in beginsel behoort tot de kring van gerechtigden tot affectieschade. De wetgever heeft echter de mogelijkheid gegeven aan de rechter, in gevallen waarin vergoeding in omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, een verzoek tot vergoeding af te wijzen op grond van artikel 6:2, lid 2, BW.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat de biologische moeder van [slachtoffer], [benadeelde 1], alleen het gezag en de zorg over hem had totdat [slachtoffer], toen hij ongeveer acht maanden oud was, uit huis werd geplaatst. Sindsdien verbleef [slachtoffer] in verschillende pleeggezinnen. Tijdens het verblijf in de pleeggezinnen was er sprake van een omgangsregeling en was er op regelmatige basis contact tussen [slachtoffer] en zijn biologische moeder. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken van een affectieve band tussen [slachtoffer] en zijn biologische moeder en stelt vast dat het door haar gevorderde bedrag overeenkomt met het in het besluit vastgestelde bedrag voor ouders. De vordering van de biologische moeder van [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, geheel voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2020.
Ten aanzien van de vordering van de biologische vader van [slachtoffer], [benadeelde 2], overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat de biologische vader van [slachtoffer] hem niet heeft erkend en dat hij geen gezag over [slachtoffer] had. Niet is gebleken dat [slachtoffer] ook bij zijn biologische vader is opgegroeid en/of dat [slachtoffer] en zijn biologische vader een affectieve band hadden. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of de feitelijke relatie tussen [slachtoffer] en zijn biologische vader zich, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, wel of niet verzet tegen erkenning als benadeelde partij. De vordering is op dat punt onvoldoende onderbouwd. De behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De biologische vader van [slachtoffer] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen, zware mishandeling met de dood ten gevolge, gepleegd door een verzorger/opvoeder, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
57 (zevenenvijftig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade van een bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro), als vergoeding voor affectieschade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,- (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Visser, voorzitter,
mr. M. Lolkema en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. E.C.W. Coesel en A.E. Harteveld,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2023.