Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.Feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Oplevering woning”. Ook heeft [gedaagde] een “
Huisreglement” ontvangen waarin wordt gesproken over “
bewoners” en waarvan de regels zien op de bewoning van het gehuurde. Zo staat in artikel 4: “
Het is bewoner niet toegestaan het gehuurde anders te gebruiken dan als woonruimte voor eigen gebruik”. Verder staat vast dat aan [gedaagde] bij aanvang van de huurovereenkomst een “
Bewonersverklaring” is verstrekt. Daarbij zit een informatieblad waarin staat: “
U kunt deze verklaring gebruiken om uzelf in te schrijven bij de burgerlijke stand. Afhankelijk van de gemeente, de woning en de huurprijs kan het zijn dat u een woonvergunning nodig heeft. (…).” Volgens [eiser] is deze verklaring slechts afgegeven aan [gedaagde] om tegenover de bewoners van [adres 2] aan te tonen dat hij van hun toilet gebruik mocht maken. De kantonrechter acht dat echter niet aannemelijk. Uit het rapport van onderzoek van de Huurcommissie blijkt immers dat het gehuurde beschikt over een eigen toilet.
atelier” en worden vermeld dat de algemene bepalingen kantoorruimte/ bedrijfsruimte deel uit maken van de overeenkomst, maar anderzijds bevat de overeenkomst een aantal specifieke bepalingen die zien op woonruimte. Zo is in artikel 2.1 uitdrukkelijk bepaald: “
Deze overeenkomst verplicht partijen tot naleving van de bepalingen van de wet met betrekking tot verhuur en huur van woonruimte voor zover daarvan in deze overeenkomst niet wordt afgeweken.”Daarbij twisten partijen over de vraag welke algemene bepalingen [gedaagde] bij de ondertekening van de huurovereenkomst heeft ontvangen. Dat het om algemene bepalingen bedrijfsruimte gaat, zoals [eiser] heeft betoogd, is in elk geval niet komen vast te staan. De kantonrechter is van oordeel dat deze onduidelijkheden met betrekking tot de huurovereenkomst voor rekening van [eiser] komen omdat hij verantwoordelijk is voor het (door zijn professioneel beheerder) opgestelde huurcontract.