In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben verschillende passagiers vorderingen ingediend tegen de luchtvaartmaatschappij Societe Air France wegens annulering van hun vluchten. De passagiers, vertegenwoordigd door Aviclaim B.V., hebben op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 compensatie en terugbetaling van hun ticketprijzen geëist. De vorderingen zijn ingediend in het kader van een tussenbeschikking, waarbij de kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
De passagiers hebben verschillende vervoersovereenkomsten gesloten voor vluchten van en naar diverse bestemmingen, waaronder Cuba, Canada en Costa Rica. De kantonrechter heeft geconstateerd dat de passagiers onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven over de hoogte van hun vorderingen en hoe deze zijn opgebouwd. De vervoerder heeft betwist dat de passagiers recht hebben op de gevorderde bedragen en heeft aangevoerd dat de passagiers niet hebben onderbouwd dat de annuleringen door de vervoerder zijn veroorzaakt.
De kantonrechter heeft besloten dat zowel de passagiers als de vervoerder de gelegenheid moeten krijgen om te reageren op elkaars standpunten voordat er een definitieve beslissing wordt genomen. De passagiers zijn in de gelegenheid gesteld om voor 5 april 2023 te reageren op het verweer van de vervoerder. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond.