ECLI:NL:RBNHO:2023:2853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
9831667 \ CV FORM 22-2423
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid luchtvaartmaatschappij voor verloren bagage en bewijs van inchecken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Ryanair DAC. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Malaga naar Amsterdam op 28 december 2020 en verzocht om schadevergoeding van € 1.529,40 wegens het verlies van zijn bagage. De passagier stelde dat de vervoerder aansprakelijk was op basis van de Verordening (EG) nr. 889/2002 en het Verdrag van Montreal, die de aansprakelijkheid van luchtvervoerders regelen. De vervoerder betwistte echter de aansprakelijkheid en stelde dat niet was gebleken dat de bagage was ingecheckt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat een luchtvaartmaatschappij alleen aansprakelijk is voor schade door verlies van bagage als deze onder haar hoede was. De vervoerder voerde aan dat de passagier een vliegticket zonder ruimbagage had en dat er geen bewijs was dat de bagage was ingecheckt. De passagier had wel een Property Irregularity Report (P.I.R.) laten opstellen, maar dit was pas een dag na de landing gedaan en verwees naar een andere luchtvaartmaatschappij.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van de passagier moest worden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de bagage was ingecheckt. De passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 199,00 werden begroot, plus nakosten van € 99,50, vermeerderd met wettelijke rente. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er staat geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9831667 \ CV FORM 22-2423
Uitspraakdatum: 22 maart 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Ryanair DAC,
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. G.C. Den Hertog

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 21 april 2022;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 1 november 2022.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Malaga Airport, Malaga (Spanje) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 28 december 2020, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagier heeft schadevergoeding van de vervoerder verzocht.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.529,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 363,00 en subsidiair € 277,59 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 maart 2021;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 889/2002 van 13 mei 2002, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (hierna: de Verordening) en op het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege het niet afleveren van zijn bagage gehouden is de verloren artikelen te vergoeden. Het gevorderde bedrag is beperkt, omdat op grond van de Verordening en het Verdrag van Montreal de vervoerder maximaal aansprakelijk is voor 1288 bijzondere trekkingsrechten, hetgeen € 1.529,40 bedraagt. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. De vervoerder voert hiertoe, onder meer, aan dat niet is gebleken dat de bagage van de passagier daadwerkelijk is ingecheckt dan wel dat de vermeend aangeschafte goederen daadwerkelijk in de (ingecheckte) bagage hebben gezeten.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Uitgangspunt is dat een luchtvaartmaatschappij aansprakelijk is voor schade ten gevolge van het verlies van bagage, die de luchtvaartmaatschappij onder haar hoede heeft gehad, tenzij de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen getroffen heeft om de schade te voorkomen of in de onmogelijkheid verkeerde om dergelijke maatregelen te treffen.
4.3.
De vervoerder heeft echter gemotiveerd aangevoerd dat de passagier beschikte over een vliegticket zonder ruimbagage. Dit volgt zowel uit de bij dagvaarding gevoegde reisbescheiden als uit de schermafbeelding uit het klantsysteem van de vervoerder. Daarbij is, zoals de vervoerder ook aanvoert, niet gebleken dat op een later stadium ruimbagage is bijgeboekt. Evenmin is een bagage-identificatielabel, welke volgens de vervoerder, altijd wordt overhandigd bij het inchecken van ruimbagage op de luchthaven, overgelegd.
4.4.
De passagier stelt dat hij meteen bij aankomst op Amsterdam-Schiphol Airport door een medewerker van de servicebalie het Property Irregularity Report (hierna: P.I.R.) heeft laten opstellen. Het toestel is echter op 28 december 2020 geland en het P.I.R. is op 29 december 2020, dus een dag later, ingevuld. De vervoerder heeft verder aangevoerd dat hij heeft getracht om aan de hand van het in het P.I.R. ingevulde P.I.R. nummer AGPIB84445 de locatie van de bagage te achterhalen. Het nummer opgenomen in het P.I.R. refereert naar een vlucht uitgevoerd door een andere luchtvaartmaatschappij, te weten Iberia, aldus de vervoerder.
4.5.
Dit allen tezamen maakt dat de vordering van de passagier naar het oordeel van de kantonrechter dient te worden afgewezen. Niet gebleken is immers dat de passagier zijn bagage heeft ingecheckt voor de vlucht van de vervoerder en dat de passagier als gevolg hiervan zijn bagage zou zijn verloren. De nevenvorderingen volgt hetzelfde lot.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 199,00 aan salaris gemachtigde;
en veroordeelt de passagier tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart deze beschikking, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open