Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 oktober 2022,
- de akte uitlating en overlegging producties van de zijde van [eiser] van 24 november 2022, waarbij de producties 22 tot en met 28 in het geding zijn gebracht, met uitzondering van de punten 5 en 7 tot en met 9 uit de akte, die door de rechtbank na bericht aan partijen buiten beschouwing zijn gelaten,
- de akte depot van 30 november 2022, met als depotstukken “een originele door beide partijen getekende overeenkomst d.d. 4 mei 2010” en “een originele doorslag van de door de vrouw ondertekende aanvraag voor kraamzorg van 7 augustus 2007”,
- de mondelinge behandeling op 8 december 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden,
- de zittingsaantekeningen van [eiser],
- de zittingsaantekeningen van [gedaagde].
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
beoordelingskader
“Komen het navolgende overeen voor het geval dat [gedaagde] en [eiser] hun relatie verbreken en niet meer samen leven en/of wonen”.Anders dan [eiser], meent de rechtbank dat er in deze zin twee opschortende voorwaarden zijn te lezen voor inwerkingtreding van de overeenkomst. Dit blijkt namelijk uit de considerans van de overeenkomst waarin over een voornemen tot samenwoning wordt gesproken en uit de zinsnede ‘
voor het geval dat’ in de hiervoor geciteerde zin.
(leefde samen, heeft samengeleefd)door in hetzelfde huis te wonen een gemeenschap vormen; = samenwonen”. Gelet op het vergaande rechtsgevolg van de overeenkomst, namelijk dat [eiser] de positie verkrijgt als ware hij (mede) juridisch eigenaar van de woning van [gedaagde], is het ook logisch dat dit rechtsgevolg alleen intreedt als partijen na 4 mei 2010 gaan samenwonen (als ware zij gehuwd) en niet als sprake is van bijvoorbeeld een meer vrijblijvende latrelatie. Ook [eiser] gaat kennelijk uit van deze uitleg, omdat hij stelt dat partijen hebben samengewoond ‘als ware zij gehuwd’. De vraag is of aan deze opschortende voorwaarde is voldaan.
een ruzie in een woning (..) ter plaatse bleek een hevige ruzie te zijn tussen een echtpaar (..)”maakt het voorgaande niet anders. Nergens blijkt namelijk uit dat het hier gaat om meer dan een slechts subjectieve weergave van een momentopname door de betreffende medewerker van de Raad. Ook de foto’s die [eiser] in het geding heeft gebracht vormen geen sterke aanwijzing dat partijen inderdaad hebben samengewoond als ware zij gehuwd. Het gaat om enkele foto’s waarin partijen samen met familie en/of vrienden en [A.] te zien zijn in of rondom een woning. Deze foto’s kunnen evengoed genomen zijn in de latsituatiesetting waarvan [gedaagde] spreekt. Daaraan is immers inherent dat partijen óók (veel) tijd met elkaar in de woning van [gedaagde] spenderen, vooral gezien het feit dat zij een kind hebben samen.