ECLI:NL:RBNHO:2023:2952

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/15/325721 / FA RK 22-986
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een familiezakenprocedure betreffende het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over de minderjarige afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er een precair evenwicht is ontstaan in de communicatie tussen de ouders, en dat het huidige gezag bij de vrouw in het belang van het kind is. De man heeft aangegeven geen actieve rol te willen spelen in het gezag en de vrouw neemt momenteel de beslissingen over de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgangsregeling, waarbij de minderjarige om de week van vrijdag tot zondag bij de man verblijft, goed verloopt en dat wijzigingen in deze regeling alleen maar tot problemen zouden leiden. De rechtbank heeft ook de vakanties en feestdagen geregeld, waarbij de minderjarige drie weken in de zomervakantie bij elk van de ouders verblijft. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezag en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/325721 / FA RK 22-986
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 31 maart 2023
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.A.M. Ansink, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar,
thans zonder advocaat,
--betreffende--
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 10 augustus 2022 en de daarin genoemde stukken;
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 6 oktober 2022.
1.2.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 februari 2023 in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank de beslissing over het gezag en de omgangsregeling aangehouden, in afwachting van bericht van de advocaten van partijen omtrent de resultaten van de door partijen te volgen mediation en de daaraan te verbinden gevolgen.
2.2.
Uit het bericht van de advocaat van de vrouw van 6 oktober 2022 blijkt dat de mediation niet van start is gegaan. De rechtbank heeft de zaak daarom opnieuw op zitting bepaald.
gezag
2.3.
Ten aanzien van het gezag heeft de vrouw op de zitting gezegd dat partijen redelijk contact met elkaar hebben en dat zij bij elkaar over de vloer zijn geweest. Partijen zijn nog niet in staat om met elkaar te overleggen en afspraken over [de minderjarige] te maken. Ook neemt de man zijn ouderlijke verantwoordelijkheid niet. De man is niet gemotiveerd om het gezag over [de minderjarige] te krijgen. Daarom dient het verzoek van de man om gezamenlijk gezag te worden afgewezen, aldus de vrouw.
2.4.
De man heeft aangegeven dat hij zich nooit druk heeft gemaakt om het gezag over [de minderjarige] . Op dit moment neemt de vrouw de beslissingen over [de minderjarige] en daar heeft de man geen problemen mee. De man acht de vrouw ook beter in staat om een school voor [de minderjarige] te kiezen, omdat zij uit [plaats] komt en dus beter weet welke school geschikt is voor [de minderjarige] . De enige reden waarom de man het gezag wil, is omdat hij anders niets over [de minderjarige] te vertellen heeft als de vrouw iets overkomt, aldus de man.
2.5.
De Raad heeft op de zitting gezegd dat het belangrijk is dat de ouders met elkaar afspraken leren maken over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft er recht op dat beide ouders betrokken zijn in haar leven en het is belangrijk dat de man hierin zijn verantwoordelijkheid gaat nemen. Het zou goed zijn als partijen alsnog een traject als Ouderschap Blijft volgen om hun onderlinge communicatie te verbeteren, aldus de Raad.
2.6.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat partijen op dit moment onvoldoende in staat zijn om in onderling overleg afspraken te maken over belangrijke zaken die [de minderjarige] betreffen. Hier zou verbetering in kunnen komen als de man hierin meer verantwoordelijk zou nemen en een betrokken en actieve houding zou innemen bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De man heeft echter verklaard dit niet te willen. Hij heeft het nooit belangrijk gevonden om gezag over [de minderjarige] te hebben. Hij vindt het prima dat alleen de vrouw beslissingen over [de minderjarige] neemt. Hij vindt het alleen belangrijk om zeggenschap over [de minderjarige] te hebben voor het geval de vrouw iets overkomt. Tussen partijen is niet in geschil dat de huidige situatie, waarin de vrouw de beslissingen over [de minderjarige] neemt, goed werkt. Er is een precair evenwicht ontstaan waarin de communicatie tussen partijen redelijk verloopt en er een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] loopt die stelselmatig wordt nagekomen. Dit evenwicht zou kunnen worden verstoord als het gezag over [de minderjarige] nu juridisch anders wordt geregeld. De rechtbank acht afwijzing van het verzoek van de man om gezamenlijk gezag daarom in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
reguliere omgangsregeling
2.8.
De vrouw heeft op de zitting naar voren gebracht dat op dit moment een tussen partijen afgesproken omgangsregeling geldt die inhoudt dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken in het weekend van vrijdag uit de kinderopvang tot zondag 17.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt. Op maandag verblijft [de minderjarige] op de voor- en naschoolse opvang. [de minderjarige] heeft er behoefte aan om ook op maandag bij de man te verblijven. In dat geval zal zij op maandag niet naar de opvang hoeven en is de man ook doordeweeks deel van haar leven. De regeling moet daarom worden uitgebreid, in die zin dat [de minderjarige] om de week van vrijdag tot maandag 17.00 uur bij de man verblijft, aldus de vrouw.
2.9.
De man is van mening dat de huidige omgangsregeling goed verloopt. De man zal niet veel langer in [plaats] blijven wonen, omdat hij daar geen enkele binding mee heeft, anders dan dat [de minderjarige] daar woont. De man zal waarschijnlijk in de buurt van [plaats] gaan wonen, omdat hij daar vandaan komt. Hij woont dan ook dichter bij zijn andere dochter, die in Drenthe woont. Het zal dan geen optie meer zijn om op maandag omgang te hebben met [de minderjarige] . [de minderjarige] gaat nu op maandag naar de opvang en het gaat daar goed met haar. De omgangsregeling moet daarom blijven zoals die nu is, aldus de man.
2.10.
Op grond van artikel 1:377a, tweede lid, van het BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
2.11.
Vast staat dat al enige tijd een door partijen afgesproken omgangsregeling loopt die inhoudt dat [de minderjarige] van vrijdag uit de kinderopvang tot zondag 17.00 bij de man verblijft, waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt. De rechtbank is van oordeel dat deze regeling niet moet worden gewijzigd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Beide partijen hebben verklaard dat deze omgangsregeling goed verloopt, onder andere omdat de regeling stelselmatig wordt nagekomen en [de minderjarige] het goed heeft met de man tijdens de omgang. [de minderjarige] verblijft op maandag op de voor- en naschoolse opvang. Partijen zijn het erover eens dat [de minderjarige] het leuk vindt op de opvang, dat het daar goed met haar gaat, en dat ze er blij van terug komt. De rechtbank stelt daarom vast dat de huidige omgangsregeling goed verloopt en in het belang van [de minderjarige] is. Voorts overweegt de rechtbank dat de man op de zitting heeft verklaard dat hij het niet kan opbrengen om ook op maandag omgang met [de minderjarige] te hebben. Met name als hij gaat verhuizen en niet meer in [plaats] zal wonen, hetgeen de man van plan is, is het wat hem betreft praktisch niet uitvoerbaar om op maandag omgang met [de minderjarige] te hebben. Gelet op het voorgaande, verwacht de rechtbank dat het wijzigen van de huidige omgangsregeling alleen maar kan leiden tot problemen in de uitvoering daarvan en de precaire onderlinge verstandhouding tussen partijen zou kunnen verstoren. De rechtbank zal de huidige reguliere omgangsregeling daarom vastleggen.
vakanties en feestdagen
2.12.
De man heeft naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in de door de vrouw voorgestelde verdeling van de vakanties en feestdagen, met uitzondering van de zomervakantie, de kerstvakantie en de verjaardag van [de minderjarige] . De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom in zoverre toewijzen. Ten aanzien van de zomervakantie, de kerstvakantie en de verjaardag van [de minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt.
2.13.
De vrouw heeft op de zitting gezegd dat zij wil dat de zomervakantie tussen partijen bij helfte wordt verdeeld. Het is belangrijk dat de man de verantwoordelijkheid op zich neemt om ervoor te zorgen dat hij [de minderjarige] tijdens de vakantie kan opvangen, aldus de vrouw. De man heeft aangevoerd dat hij afhankelijk is van de bouwvak. Daarnaast heeft hij een andere dochter met wie hij ook vakantie wil vieren in de zomervakantie. Hij wil daarom dat [de minderjarige] in de even jaren de laatste twee weken van de bouwvak bij hem verblijft en in de oneven jaren de eerste twee weken van de bouwvak. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij de helft van de zomervakantie bij ieder van de ouders verblijft. Ook acht de rechtbank het in haar belang dat zij drie weken achter elkaar bij een ouder verblijft, zodat die ouder met haar op (een lange) vakantie kan gaan. Beide ouders hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij of zij [de minderjarige] in de zomervakantie kan opvangen. De rechtbank acht het voorts in het belang van [de minderjarige] dat zij in de zomervakantie bij de vrouw is wanneer de oudere kinderen van de vrouw ook bij haar verblijven. Dit is afwisselend de eerste drie weken en de laatste drie weken van de zomervakantie. Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de zomervakantie zal daarom worden toegewezen.
2.14.
De man heeft aangevoerd dat [de minderjarige] , in verband met de sluiting van het schildersbedrijf waar hij voor werkt, alleen in de eerste week van januari bij hem kan verblijven. Nu de vrouw dit niet heeft weersproken, zal de rechtbank bepalen dat [de minderjarige] de eerste week van de kerstvakantie bij de vrouw verblijft en de tweede week bij de man.
2.15.
De rechtbank stelt vast dat de verstandhouding tussen partijen niet slecht, maar zeker nog voor verbetering vatbaar is. De rechtbank zal daarom niet vastleggen dat de verjaardag van [de minderjarige] samen wordt gevierd en dat de ouder bij wie [de minderjarige] niet is, bij de ander komt. In zoverre wordt het verzoek van de vrouw afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de volgende omgangsregeling vast voor de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] :
Regulier:
[de minderjarige] verblijft eenmaal per twee weken van vrijdag uit het kinderdagverblijf tot zondag 17.00 uur bij de man. De man haalt en brengt [de minderjarige] .
Vakanties en feestdagen:
  • Iedere ouder heeft [de minderjarige] drie aaneengesloten weken bij zich in de zomervakantie. [de minderjarige] is in de zomervakantie bij de vrouw wanneer de oudere kinderen van de vrouw ook bij haar verblijven. Dit is afwisselend de eerste drie weken en de laatste drie weken van de zomervakantie.
  • [de minderjarige] is de eerste week van de kerstvakantie bij de vrouw en de tweede week bij de man.
  • In de andere vakanties loopt de reguliere omgangsregeling door, met dien verstande dat hiervan in onderling overleg tussen partijen kan worden afgeweken in de herfst- en meivakanties omdat de vrouw dan vrij is en dus extra mogelijkheden heeft om [de minderjarige] op te vangen.
  • [de minderjarige] verblijft het ene jaar de eerste kerstdag bij de vrouw en de tweede kerstdag bij de man, en in het andere jaar andersom.
  • [de minderjarige] verblijft tijdens oud en nieuw en aansluitend op haar verjaardag het ene jaar bij de vrouw en het andere jaar bij de man.
  • Op 11 november (Sint Maarten) verblijft [de minderjarige] het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder.
  • Tijdens de intocht van Sinterklaas verblijft [de minderjarige] het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder.
  • Op Koningsdag verblijft [de minderjarige] in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw.
  • Tijdens Pasen en Pinksteren verblijft [de minderjarige] het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder.
  • Op Vaderdag verblijft [de minderjarige] bij de man en op Moederdag verblijft [de minderjarige] bij de vrouw.
  • [de minderjarige] verblijft bij een ouder in het weekend dat deze ouder zijn of haar verjaardag viert. Dit geldt ook voor de verjaardagen van [naam] , [naam] en [naam] ;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.L. Grosheide, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leertouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.