ECLI:NL:RBNHO:2023:2954

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/15/330994 / FA RK 22-3803
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke zorgregeling en mediation in familiezaken met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2023 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die met elkaar gehuwd zijn geweest en gezamenlijk gezag hebben over hun minderjarige kinderen. Tijdens de zitting op 24 februari 2023 hebben partijen afgesproken om in mediation te gaan, waarbij de rechtbank de beslissing over de zorgregeling aanhield. De vrouw verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de man verblijven, terwijl de man verweer voerde en een alternatieve regeling voorstelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. Partijen hebben overeenstemming bereikt over een tijdelijke zorgregeling, die in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft deze tijdelijke regeling vastgesteld en verzocht om informatie over het verloop ervan. De beslissing over de definitieve zorgregeling en de dwangsom is aangehouden tot 26 juni 2023, met de verplichting voor de advocaten om de rechtbank te informeren over de resultaten van de mediation en de tijdelijke regeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/330994 / FA RK 22-3803
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 31 maart 2023
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N. Rachid, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende op een geheim adres in België,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Bottenheft, kantoorhoudende te Velsen-Zuid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 15 augustus 2022;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 19 augustus 2022;
- het aanvullend verzoek van de vrouw, ingekomen op 24 januari 2023;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 17 februari 2023;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 22 februari 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 februari 2023 in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door mr. P.E. Epping, waarnemend voor mr. N. Rachid, en de man, bijgestaan door mr. J. Hageman, waarnemend voor mr. R. Bottenheft. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft zijn mening voorafgaand aan de zitting kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2019 is de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken.
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
Partijen hebben tezamen de navolgende minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Partijen hebben gezamenlijk gezag over de kinderen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt de volgende zorgregeling, althans een zorgregeling die de rechtbank juist en redelijk acht, vast te stellen:
  • primair: de kinderen zullen één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de man doorbrengen, waarbij de man de kinderen ophaalt en terugbrengt;
  • subsidiair: de kinderen zullen één weekend per maand van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de man doorbrengen, waarbij de man de kinderen ophaalt en terugbrengt;
  • de kinderen verblijven tijdens de kerstvakantie, de meivakantie en drie (aaneengesloten) weken, die tijdig en in onderling overleg worden vastgesteld, in de zomervakantie bij de man.
3.2.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 50 per dag, met een maximum van € 10.000, dat hij de vastgestelde zorgregeling niet nakomt, althans een bedrag dat de rechtbank juist en redelijk acht.
3.3.
Ter onderbouwing van haar verzoeken stelt de vrouw het volgende. De man is na de scheiding van tafel en bed naar België verhuisd. De vrouw en de kinderen zijn in Nederland gebleven. Voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift had de man onregelmatig contact met de kinderen. Sinds de procedure loopt, heeft de man geen contact meer opgenomen of de kinderen opgehaald om de weekenden samen door te brengen. De kinderen hebben daardoor hun vader sinds september 2022 niet gezien. De vrouw vreest dat de man zich niet aan een vast te stellen zorgregeling zal houden. Er is daarom een stok achter de deur nodig om de man te bewegen zijn medewerking te verlenen.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De man voert verweer. Hij concludeert dat de verzoeken van de vrouw omtrent de vaststelling van de zorgregeling en de dwangsom moeten worden afgewezen. Het verzoek van de vrouw omtrent de vakantieverdeling moet wat hem betreft worden toegewezen, met uitzondering van de verzochte dwangsommen. De man verzoekt zelfstandig een zorgregeling vast te stellen die inhoudt dat hij:
  • in de even maanden de zorg draagt voor de kinderen van zondagochtend tot zondagavond na het eten in Nederland, waarbij de man naar Nederland afreist;
  • in de oneven maanden de zorg draagt voor de kinderen van vrijdagavond tot zondagavond in België, waarbij de vrouw de kinderen ophaalt en brengt,
althans een regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht.
4.2.
De man stelt hiertoe het volgende. De door de vrouw verzochte regeling is voor hem praktisch en financieel gezien niet haalbaar. De man heeft geen auto en te weinig inkomen om eenmaal per twee weken met het openbaar vervoer naar de vrouw te gaan. De regeling is qua tijd ook niet uitvoerbaar vanwege de lange reistijd tussen de man en de vrouw. Daarnaast hebben de kinderen elke zaterdag voetbal en gaan zij iedere zondag naar de moskee. Ook voor de kinderen is de regeling dus niet wenselijk. De man kan zich wel vinden in een regeling waarbij hij eenmaal per maand contact heeft met de kinderen. Ook dan stuit hij echter op financiële en praktische bezwaren ten aanzien van het ophalen en thuisbrengen van de kinderen voor een verblijf in België. De door de man verzochte zorgregeling is financieel en praktisch wel haalbaar. De man betwist dat hij geen contact meer heeft opgenomen of de kinderen niet heeft opgehaald om samen tijd door te brengen. De man heeft dagelijks contact met de kinderen via Whatsapp en videobellen. Daarnaast probeert de man de kinderen te zien wanneer dat mogelijk is. Het is niet vanwege onwil dat de man de kinderen niet op wekelijkse basis ziet, maar vanwege financiële onmacht.

5.De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Nu de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de Verordening (Eu) 2019/1111 van de Raad (Brussel II-ter) bevoegd kennis te nemen van de verzoeken tot het vaststellen van een zorgregeling, en is op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht van toepassing.
mediation
5.2.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen zich te wenden tot een via het mediationbureau van de rechtbank ingeschakelde bemiddelaar, teneinde te proberen samen tot overeenstemming te komen ten aanzien van de voorliggende verzoeken. Een functionaris van het mediationbureau heeft hierover na de zitting contact opgenomen met partijen. De rechtbank zal in afwachting van het resultaat van de mediation de beslissing op de verzoeken aanhouden.
tijdelijke zorgregeling
5.3.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over een tijdelijke zorgregeling. De rechtbank acht de overeengekomen tijdelijke regeling in het belang van de kinderen en zal deze vaststellen. Partijen zullen worden verzocht de rechtbank te informeren over het verloop van de regeling.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt, totdat nader wordt beslist, de volgende
tijdelijkeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
de minderjarigen [de minderjarigen] :
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
verblijven eenmaal per maand bij de man in België van vrijdag tot en met zondag. De man doet zijn best om in zijn zorgweekend op vrijdag vrij te krijgen van zijn werk. Als dit hem lukt, haalt hij de kinderen op vrijdag op uit school. Als dit hem niet lukt, haalt hij de kinderen op vrijdag om 21.00 uur op bij de vrouw. De vrouw haalt de kinderen op zondag op bij de man op een in tussen partijen in onderling overleg te bepalen tijdstip;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing over de zorgregeling en de dwangsom aan tot 26 juni 2023 PRO FORMA en verzoekt de advocaten van partijen de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent de resultaten van de mediation, het verloop van de tijdelijke zorgregeling, en de daaraan te verbinden gevolgen;
6.4.
bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 19 juni 2023 door de rechtbank ontvangen dient te zijn en wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.L. Grosheide, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leertouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.