ECLI:NL:RBNHO:2023:3014

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
C/15/336689 / KG ZA 23-64
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van bankafschriften in het kader van de legitieme portie door erfgenamen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben de eisers, erfgenamen van de heer [B.], een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, de echtgenote van de erflater, met als doel de verstrekking van bankafschriften. De eisers, [eiser1] en [eiser2], maken aanspraak op hun aanvullende legitieme portie en hebben de gedaagde verzocht om inzage in de bankafschriften van de erflater. De gedaagde heeft aanvankelijk geweigerd deze afschriften te verstrekken, maar heeft later toestemming gegeven aan de executeur om de bankafschriften op te vragen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun vorderingen, maar dat zij geen belang hebben bij de vordering tot verstrekking van de bankafschriften, aangezien de gedaagde al toestemming had gegeven voor het opvragen van deze gegevens. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 23 maart 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/336689 / KG ZA 23-64
Vonnis in kort geding van 23 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser1] ,

2.
[eiser2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. D.W.J. Leijs te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Kanning te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser1] en [eiser2] (gezamenlijk: [eiser1] c.s.) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 17
  • de aanvullende productie 18 van de zijde van [eiser1] c.s.
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 9 van de zijde van [gedaagde]
  • de aanvullende productie 19 van de zijde van [eiser1] c.s.
  • de akte vermindering eis van de zijde van [eiser1] c.s.
  • de e-mail van mr. Kanning, inhoudende intrekking van de eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling van 9 maart 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de pleitnota van mr. Leijs namens [eiser1] c.s.
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [eiser1] c.s., bijgestaan door mr. Leijs voornoemd,
  • [gedaagde] , bijgestaan door mr. Kanning voornoemd.
Tevens is verschenen: [A.] (executeur).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De zaak in het kort
2.1.
[eiser1] c.s. zijn erfgenamen in de nalatenschap van hun vader. Zij maken aanspraak op hun aanvullende legitieme portie en voor de berekening hiervan willen zij afgifte van de bankafschriften van erflater door [gedaagde] , de echtgenote van erflater ten tijde van zijn overlijden. Volgens [gedaagde] zijn [eiser1] c.s. niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Bovendien ontbreekt enig belang, omdat [gedaagde] al aan de executeur heeft gevraagd om de bankafschriften bij de banken op te vragen en haar medewerking verleent.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser1] c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen. [eiser1] c.s. hebben echter geen belang bij hun vordering, omdat uit een brief van 14 februari 2023 blijkt dat [gedaagde] al toestemming heeft verleend voor het verstrekken van de bankafschriften. De vordering wordt daarom afgewezen.

3.Feiten

3.1.
Op 27 augustus 2022 is overleden de heer [B.] (hierna: erflater). [eiser1] c.s. zijn de kinderen van erflater uit zijn eerste huwelijk met [C.] .
Dit huwelijk is ontbonden door echtscheiding.
3.2.
Ten tijde van het overlijden was erflater onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [gedaagde] . Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
3.3.
Bij testament van 29 september 2021 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft tot zijn erfgenamen benoemd: [eiser1] c.s. elk voor 1/6 deel en [gedaagde] voor 2/3 deel van de nalatenschap. Daarnaast heeft erflater accountant [A.] benoemd tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder (hierna: de executeur). De executeur heeft zijn benoeming aanvaard.
3.4.
Bij brief van 7 november 2022 aan de executeur hebben [eiser1] c.s. een beroep gedaan op hun aanvullende legitieme portie. Daarbij hebben zij verzocht om inzage te geven in de bankrekeningen, schenkingsakten, aangiften IB en andere financiële gegevens over de periode van vijf jaar teruggerekend vanaf de datum van overlijden van erflater.
3.5.
Op 24 november 2022 heeft de executeur aan [eiser1] c.s. gestuurd:
- de definitieve aangiften IB 2017-2020, waarbij uit de aangiften 2019 en 2020 de
gegevens van [gedaagde] zijn verwijderd;
- de concept aangifte IB 2021, waarbij de gegevens van [gedaagde] zijn verwijderd;
- de definitieve jaarrekening 2017-2020;
- de concept jaarrekening 2021.
De executeur heeft laten weten dat er geen schenkingsakten zijn en dat hij wat betreft de bankrekeningen contact heeft opgenomen van [gedaagde] .
3.6.
[gedaagde] heeft in eerste instantie aan de executeur bericht niet bereid te zijn de gevraagde bankafschriften te verstrekken. De reden hiervoor is dat (bijna) alle rekeningen gezamenlijk zijn en zij niet wenst dat de kinderen dit allemaal kunnen inzien.
3.7.
Op 14 februari 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] een brief aan de executeur gestuurd, en in cc aan de advocaat van [eiser1] c.s., waarin onder meer staat:
‘U beschikt op dit moment over alle stukken om toegang te krijgen tot de bankrekeningen behorend tot de nalatenschap van de heer [eiser1] . Cliënte heeft in beginsel geen bezwaar om bankafschriften van deze bankrekeningen over de afgelopen 5 jaar door u op te laten vragen, maar als hiermee grote kosten gemoeid zijn, is zij van mening dat de stiefkinderen deze kosten dienen te dragen. (…)
In zijn [voorzieningenrechter: mr. Leijs] brief zijn niet op naam gespecificeerde bankrekeningen genoemd die voor zover cliënte weet niet tot de nalatenschap van de heer [eiser1] behoren. U heeft ze ook niet op de voorlopige boedelbeschrijving genoemd. Op basis van welke juridische grondslag mr. Leijs meent dat cliënte of u inzage dienen te verschaffen in niet op naam gespecificeerde bankrekeningen en in u onbekende bankrekeningen is mij volstrekt onduidelijk. Een praktische oplossing in dezen is dat de stiefkinderen door u gemachtigd worden om de bankafschriften zelf op te vragen of dat dit in een nadere verklaring van erfrecht wordt opgenomen.’
3.8.
Op 6 maart 2023 heeft de executeur bij diverse banken de bankafschriften van de bankrekeningen van erflater over een periode tot vijf jaar voor het overlijden opgevraagd.
3.9.
Bij e-mail van 7 maart 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de executeur en de advocaat van [eiser1] c.s. onder meer het volgende gestuurd:
‘Hieruit begrijp ik dat u de bankafschriften van de 6 bankrekeningen bij de SNS Bank heeft opgevraagd van vijf jaar voor overlijden zijnde:
SNS - Basis sparen [nummer]
SNS - Extra Ruimte Hypotheek [nummer]
SNS Betalen [nummer]
SNS - Internetsparen
[nummer]
SNS betalen [nummer]
SNS basis Beleggen [nummer]
Tevens heeft u van de andere producten bij de SNS Bank de jaaroverzichten opgevraagd vijf jaar voor overlijden (2018- 2021)
Effectendepot [nummer]
SNS hypotheek [nummer]
Reaal kapitaalverzekering [nummer] ; welke gekoppeld was aan de SNS hypotheek
Bovenstaande bankrekeningen en andere producten, behalve de bankrekening [nummer], zijn bankrekeningen en producten van de heer [eiser1] . Cliënte kan daar geen informatie over opvragen. Dat kan alleen de executeur. Voor wat betreft de gemeenschappelijk bankrekening [nummer] kon zij alleen 27-08-2021
t/m 27-08-2022 digitaal verkrijgen. De andere gegevens kunnen alleen via de executeur opgevraagd worden. Hetzelfde geldt voor de rekening Rabobank Robeco Rekening. De executeur verkrijgt hiervan een bankpas en daarmee kunnen de bankafschriften opgevraagd worden.
Voor wat betreft de bankrekeningen c.q. producten bij ING. De ING betaalrekening [nummer] is geen gemeenschappelijke rekening. Cliënte kan de gegevens hiervan niet opvragen. Hierbij het verzoek aan de executeur om bankafschriften daarvan op te vragen en ook van ING Bank betaalrekening [nummer] en ING portefeuille Beleggingsrekening [nummer].
Hiermee wordt voldaan aan het verzoek om informatie inzake de bankrekeningen en de overige bankproducten vijf jaar voor overlijden.’
3.10.
Bij e-mail van 8 maart 2023 heeft de executeur gereageerd als volgt:

SNS bank
Klopt ik heb de afschriften van de betreffende bankrekeningen en jaaroverzichten opgevraagd Bankrekening eindigende op 990 staat in het overzicht.
Rabobank Robeco rekening
Hiervan zijn GEEN afschriften. Deze rekening stond al heel veel jaar op de naam van de heer [eiser1] en MW Godden. Het saldo is alle jaren gelijk geweest; uiteindelijk is het saldo overgemaakt op de bankrekening van de BV. Hiervan kan ik zeer binnenkort de afschriften inzien.
ING bank
Gisteren is de mail binnengekomen dat ik als executeur eindelijk ook toegang kan krijgen e.d. Vandaag heb ik bijgevoegde mail verzonden met de bijlage waarin ik bankafschriften op vraag van verschillende rekeningen.’

4.Het geschil

4.1.
[eiser1] c.s. vorderen – na vermindering van eis – [gedaagde] bij vonnis te veroordelen:
I. uiterlijk vier weken na betekening van dit vonnis aan [eiser1] c.s. kopieën te verstrekken van de navolgende bankafschriften over de periode van 27 augustus 2017 tot en met 27 augustus 2022:
- ING Bank Betaalrekening [nummer]
- SNS Bank SNS-Betalen [nummer]
- SNS Bank SNS-Rekening-Courant [nummer]
- SNS Bank SNS-Basis Beleggen [nummer]
- ING Gelddeel Beleggingsrekening [nummer]
- ING Betaalrekening NL27INGB0661716171
- SNS Bank SNS-Effectendepot [nummer]
- ING Portefeuilledeel Beleggingsrekening [nummer]
II. uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de executeur (of diens rechtsopvolger) toestemming te geven, onder gelijktijdige verzending van een kopie van deze toestemming aan [eiser1] c.s., de aangiften IB 2019 en 2020 en de concept aangifte IB 2021 van erflater schoon, zonder weggelakte gegevens, aan [eiser1] c.s. ter beschikking te stellen;
III. tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan het gevorderde onder I of II;
IV. in de kosten van dit geding;
V. dit vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
[eiser1] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat deelgenoten wettelijk gezien gehouden zijn elkaar te informeren. Iedere erfgenaam die deelgenoot is in een nalatenschap kan een andere deelgenoot om informatie vragen en zo nodig in rechte vragen die deelgenoot te veroordelen dat te doen. Uit een door [eiser1] (op basis van de beschikbare gegevens) opgesteld overzicht van de bezittingen en schulden van erflater over de jaren 2017 tot en met 2021 volgt de globale inschatting dat erflater de afgelopen vijf jaar een bedrag van € 217.924,- aan spaargeld heeft opgemaakt. Dit doet het ernstige vermoeden ontstaan dat sprake is van schenkingen of ongecontroleerde overboekingen. De situatie vergt nader onderzoek, hetgeen niet mogelijk is zonder de gevraagde bankafschriften. Gelet op de weigerachtige houding van [gedaagde] en haar nadrukkelijke afwijzing is de oplegging van een dwangsom op zijn plaats, aldus nog steeds [eiser1] c.s.
4.3.
[gedaagde] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid

5.1.
[gedaagde] voert aan dat [eiser1] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen omdat i) [eiser1] c.s. niet bevoegd zijn om zelfstandig in rechte op te treden en ii) de zaak geen spoedeisend belang heeft. Deze verweren slagen niet. Dit wordt hierna toegelicht.
1)
Bevoegdheid om zelfstandig in rechte op te treden
5.2.
[gedaagde] voert aan dat uit artikel 4:145 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) valt af te leiden dat aan de executeur de exclusieve bevoegdheid toekomt om in rechte op te treden ter zake van het beheer van de nalatenschap. Dit artikel brengt volgens [gedaagde] dan ook met zich mee dat een erfgenaam onbevoegd is zelfstandig in rechte op te treden.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser1] c.s. erfgenamen zijn. Zij zijn daarmee deelgenoten in de nalatenschap van erflater. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat zij over en weer recht hebben op informatie over de omvang en de samenstelling van de nalatenschap (artikel 3:166 lid 3 BW). Op een erfgenaam rust de verplichting aan zijn mede-erfgenamen inzage te geven in de gegevens die hij onder zich heeft, voor zover die mede-erfgenaam die gegevens nodig heeft voor het bepalen van zijn erfrechtelijke aanspraken. Iedere erfgenaam die deelgenoot is in de nalatenschap kan aan een andere deelgenoot informatie vragen en zo nodig in rechte vragen die deelgenoot te veroordelen dat te doen (artikel 3:296 BW). Op grond van het voorgaande zijn [eiser1] c.s. bevoegd om [gedaagde] in rechte te betrekken. Het instellen van een dusdanige vordering is ook mogelijk in kort geding, mits sprake is van een spoedeisend belang.
2)
Spoedeisend belang
5.4.
[gedaagde] betoogt dat een spoedeisend belang ontbreekt, omdat [eiser1] c.s. de nalatenschap pas op 19 december 2022 beneficiair hebben aanvaard en het afwikkelen van een nalatenschap tijd kost. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt het spoedeisend belang uit de aard van de vordering. Dit heeft tot gevolg dat [eiser1] c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Verstrekken bankafschriften
5.5.
[gedaagde] voert het inhoudelijke verweer dat [eiser1] c.s. geen belang meer hebben bij hun vorderingen, omdat zij op 14 februari 2023 al toestemming heeft gegeven aan de executeur voor het opvragen van de betreffende bankafschriften bij de banken. Dit verweer slaagt. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
5.6.
Uit de hiervoor genoemde brief van 14 februari 2023 volgt dat [gedaagde] aan de executeur heeft bericht dat zij in beginsel geen bezwaar heeft tegen het opvragen van de bankafschriften van bankrekeningen behorend tot de nalatenschap. [gedaagde] heeft slechts een voorbehoud gemaakt dat als hier grote kosten mee gemoeid gaan, zij van mening is dat [eiser1] c.s. deze kosten voor hun rekening dienen te nemen. Bovendien blijkt uit de
e-mail van 7 maart 2023 (zie 3.11) dat een aantal van de bankrekeningen waarvan afschrift wordt verzocht geen gezamenlijke bankrekeningen zijn, maar bankrekeningen van alleen erflater. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij alleen wat betreft gezamenlijke bankrekeningen de mogelijkheid heeft om bankafschriften op te vragen. Daarbij heeft [gedaagde] aangegeven dat zij de executeur heeft verzocht om de ontbrekende bankafschriften bij SNS, Rabobank en ING op te vragen, zodat voldaan wordt aan het verzoek van [eiser1] c.s. inzake de bankrekeningen en de overige bankproducten vijf jaar voor overlijden.
5.7.
Het betoog van [eiser1] c.s. dat uit de voorgaande correspondentie weliswaar volgt dat [gedaagde] aan de executeur toestemming heeft gegeven om bankafschriften op te vragen, maar dat daarmee nog niet gezegd is dat [eiser1] c.s. ook inzage krijgen in deze bankafschriften, slaagt niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de door [gedaagde] gegeven toestemming van 14 februari 2023 (en 7 maart 2023) toereikend en konden [eiser1] c.s. hieruit begrijpen dat zij na verkrijging van de bankgegevens hierin ook inzage zouden krijgen. Indien de reikwijdte van de door [gedaagde] gegeven toestemming voor [eiser1] c.s. niet duidelijk was dan hadden zij hier nader naar kunnen vragen. Ook ter zitting heeft [gedaagde] nogmaals diverse keren verklaard haar toestemming te verlenen voor het verstrekken van de bankafschriften aan [eiser1] c.s., nadat de executeur deze bankafschriften heeft ontvangen.
5.8.
Gelet op het voorgaande hebben [eiser1] c.s. geen belang bij hun vordering die ziet op het verstrekken van bankafschriften door [gedaagde] . Als gevolg hiervan zal ook de gevorderde dwangsom worden afgewezen.
Verstrekken aangiften IB
5.9.
Ter zitting hebben [eiser1] c.s. verklaard dat zij hun vordering die ziet op het verstrekken van aangiften IB intrekken, zodat op deze vordering niet meer hoeft te worden beslist.
Proceskosten
5.10.
[eiser1] c.s. krijgen geen gelijk en zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.393,00,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bert op 23 maart 2023. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1589