ECLI:NL:RBNHO:2023:3236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
10070296 / CV EXPL 22-5108
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling na Whatsapp fraude

In deze zaak heeft eiser, een vrouw, een vordering ingesteld tegen gedaagde, naar aanleiding van een bedrag dat zij onterecht heeft overgemaakt. Op 28 juni 2021 heeft eiser via Whatsapp contact gehad met iemand die zich voordeed als haar zoon. Gelovend dat zij met haar zoon sprak, heeft eiser een bedrag van € 3.711,00 overgemaakt naar de bankrekening van gedaagde. Na de overboeking heeft eiser ontdekt dat zij was opgelicht en dat de persoon met wie zij contact had niet haar zoon was. Eiser heeft aangifte gedaan en de bank verzocht de overboeking ongedaan te maken, maar dit is niet gelukt. Gedaagde heeft het bedrag niet terugbetaald, ondanks herhaalde verzoeken van eiser.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij zelf ook slachtoffer is van de oplichting. Hij bevond zich ten tijde van de betaling in een opvanghuis en had geen toegang tot zijn bankrekening, omdat zijn pinpas was gestolen. Gedaagde stelt dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de betaling, omdat hij het geld niet heeft ontvangen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser onverschuldigd heeft betaald en dat gedaagde gehouden is het bedrag terug te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel gedaagde niet de beschikking had over het geld, de betaling aan zijn rekening is gedaan en hij dus juridisch gezien verantwoordelijk is voor de terugbetaling. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 4.207,10, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente vanaf 17 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10070296 \ CV EXPL 22-5108
Uitspraakdatum: 15 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R.J. Hoff

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 2 juni 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 7 februari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 28 juni 2021 op Whatsapp contact gehad met iemand die zich voordeed als haar zoon.
2.2.
Naar aanleiding van dit Whatsappgesprek heeft [eiser] op 28 juni 2021 een bedrag van € 3.711,00 overgemaakt naar de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] onder vermelding van ‘Allround Timmerwerken Holland’
2.3.
[eiser] heeft aangifte gedaan en aan de bank verzocht om de overboeking ongedaan te maken. De bank heeft de ontvanger van het geld verzocht om het overgemaakte bedrag terug te storten, maar dit is niet gebeurd.
2.4.
Bij brief van 23 november 2021 heeft de bank [eiser] medegedeeld dat de bankrekening waarnaar zij het geld heeft overgemaakt op naam van [gedaagde] stond.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] verzocht het overgemaakte bedrag terug te storten, maar hierop is geen reactie gekomen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.207,10. Deze vordering bestaat uit een hoofdsom van € 3.711,00 en € 496,10 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.711,00 vanaf 22 november 2021 tot de dag van de volledige betaling. Daarnaast vordert [eiser] de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij onverschuldigd een bedrag van € 3.711,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Zij heeft op 28 juni 2021, naar aanleiding van whatsappcontact met iemand waarvan [eiser] dacht dat het haar zoon was, een bedrag van € 3.711,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde]. Achteraf is gebleken [eiser] geen contact had met haar zoon, maar met een onbekende derde die zich voordeed als haar zoon en haar heeft bewogen om de betaling aan [gedaagde] te verrichten. [eiser] is slachtoffer geworden van oplichting en heeft onverschuldigd € 3.711,00 overgemaakt naar [gedaagde]. Dit bedrag dient door [gedaagde] aan haar terugbetaald te worden. Ondanks herhaalde aanmaning heeft [gedaagde] het bedrag niet terugbetaald zodat hij ook de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente verschuldigd is geworden.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Hij voert aan – samengevat – dat niet hij maar een derde [eiser] heeft opgelicht. [gedaagde] zat ten tijde van de betaling door [eiser] in een opvanghuis van het Leger des Heils. Tijdens zijn verblijf daar is [gedaagde] erachter gekomen dat zijn portemonnee was gestolen waarin hij zowel zijn pinpas als zijn pincode bewaarde. Hij verkeerde destijds in grote psychische problemen waarvoor hij zwaar onder de medicatie zat. Vanwege zijn situatie lukte het hem niet om zijn pincode te onthouden zodat hij deze bij zijn pinpas bewaarde. Het geld is weliswaar overgeboekt naar de rekening van [gedaagde], maar niet naar hem zelf. Binnen een minuut na de overboeking door [eiser] is door een derde een bedrag van € 3.500,00 contant van zijn rekening gepind. Binnen een half uur daarna zijn ook nog verschillende bedragen contant van zijn rekening afgehaald. [gedaagde] voert aan hier niets mee te maken te hebben en heeft bij zijn bank aangegeven dat sprake is van fraude. Zijn bankrekening is slechts als tussenstation gebruikt. [eiser] heeft het bedrag wel betaald op de rekening van [gedaagde], maar niet aan [gedaagde] zelf. Hij heeft er immers niet de beschikking over gehad. Volgens hem is daarom geen sprake van onverschuldigde betaling aan hem. [gedaagde] is daardoor van oordeel dat de vordering afgewezen dient te worden.
4.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat hij wel openstaat voor een minnelijke regeling, maar niet in staat is om deze na te komen omdat hij geen inkomen heeft.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] € 3.711,00 onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] en dat [gedaagde] gehouden is een even groot bedrag terug te betalen. Dit betekent dat de kantonrechter de vordering toewijst. De kantonrechter legt hierna uit waarom.
5.2.
Vaststaat dat [eiser] zonder rechtsgrond € 3.711,00 naar de bankrekening van [gedaagde] heeft overgemaakt. Omdat de bankrekening op naam van [gedaagde] staat, had [gedaagde] – anders dan hij meent – de beschikking over het overgemaakte bedrag. Het bedrag is dan ook aan hem gegeven. Dat het bedrag niet ten goede is gekomen aan [gedaagde], omdat zijn pinpas met pincode was gestolen en het bedrag direct door een derde is opgenomen, is – wat hier verder van zij – niet van belang nu dit geen vereiste is voor vaststelling van onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat betekent dat [eiser] € 3.711,00 onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde].
5.3.
Als de onverschuldigde betaling betrekking heeft op een geldsom, strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag. Dit staat in artikel 6:203 lid 2 BW. Dat [gedaagde] het bedrag niet meer heeft, maakt daarom niet uit. Hij moet alsnog een gelijk bedrag terugbetalen aan [eiser]. [gedaagde] vindt dat onredelijk omdat ook [eiser] verweten kan worden onzorgvuldig te hebben gehandeld. Zij heeft zonder kritische vragen te stellen het bedrag overgemaakt naar [gedaagde] waardoor zij het mede mogelijk heeft gemaakt dat niet alleen zij, maar ook [gedaagde] slachtoffer is geworden van de oplichtingspraktijken van een derde. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat zijn bankrekening slechts als tussenstation is gebruikt en dat het geld direct door een derde contant is opgenomen. De kantonrechter vat dit op als een beroep op eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW en een beroep op artikel 6:204 lid 1 BW.
5.3.1.
De kantonrechter is het met [gedaagde] eens dat ook [eiser] onzorgvuldig heeft gehandeld. Van haar had een kritischere houding mogen worden verwacht, maar dit kan er niet toe leiden dat een beroep op eigen schuld slaagt. Het leerstuk van eigen schuld ziet op vorderingen tot betaling van schadevergoeding en speelt geen rol bij een vordering uit onverschuldigde betaling. Voor een analoge toepassing hiervan biedt de wet geen ruimte.
5.3.2.
Ook een beroep op artikel 6:204 lid 1 BW slaagt niet. Deze bepaling heeft geen betrekking op de verbintenis tot teruggave van een geldsom, omdat hiervoor een aparte regeling is getroffen in artikel 6:203 lid 2 BW. Op grond daarvan is [gedaagde] gehouden tot teruggave van een
gelijkbedrag als door [eiser] onverschuldigd is betaald. Of [gedaagde] kan worden toegerekend dat hij niet als zorgvuldig schuldenaar voor het goed zorg heeft gedragen, maakt dan ook niet uit. Van een onmogelijkheid van nakoming van deze verbintenis, ingetreden na de ontvangst van dit bedrag, is immers geen sprake. Voor een analoge toepassing van artikel 6:204 lid 1 BW is hier evenmin plaats. De wetgever heeft voor de terugbetaling van een geldsom namelijk een bijzondere regeling gegeven in artikel 6:204 lid 2 BW, maar die bepaling is in dit geval niet van toepassing.
5.4.
Voor zover [gedaagde] heeft beoogd een beroep te doen op artikel 6:248 lid 2 BW heeft [gedaagde] hiervoor onvoldoende gesteld en onderbouwd. [gedaagde] heeft zijn pinpas en pincode bij elkaar bewaard, waardoor zijn bankrekening, na de (gestelde) diefstal van zijn portemonnee, kon worden gebruikt door een derde. Hij heeft ook geen aangifte gedaan van diefstal of de daaropvolgende fraude. Hij heeft evenmin tijdig zijn bankpas laten blokkeren. Dat hij hiertoe niet in staat was vanwege zijn psychische gesteldheid acht de kantonrechter weliswaar geloofwaardig, maar het is niet onderbouwd. Daardoor kan de kantonrechter dit niet vaststellen. Zoals hiervoor reeds overwogen mocht van [eiser] ook een kritischere houding worden verwacht. Zij had moeten wachten met het overmaken van het geld totdat zij had geverifieerd dat het verzoek daadwerkelijk van haar zoon kwam. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel.
5.5.
De kantonrechter wijst ook de buitengerechtelijke incassokosten toe. De eisende partij heeft hiertoe voldoende buitengerechtelijke werkzaamheden verricht. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 17 december 2021 omdat [gedaagde] vanaf deze datum in verzuim verkeerde en niet gebleken is dat verzuim op een eerder moment al is ingetreden. [gedaagde] betwist dat de brief van de ABN Amro waarop [eiser] zich beroept als ingebrekestelling kan worden gezien. Nu [gedaagde] dit deel van de vordering voldoende gemotiveerd heeft betwist en de brief niet in de procedure is overgelegd zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen zoals hiervoor vermeldt.
5.6.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld, komen de proceskosten voor zijn rekening.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.207,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.711,00 vanaf 17 december 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 127,43
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 528,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter