ECLI:NL:RBNHO:2023:3251

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
10038623
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in luchtvaartzaak met betrekking tot annulering van vlucht door COVID-19

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen de rechtspersoon Emirates, gevestigd te Dubai, en Airhelp GmbH, gevestigd te Berlijn, over compensatie voor passagiers die hun vlucht van Amsterdam naar Karachi zagen geannuleerd. De passagiers waren omgeboekt naar een vlucht die 20 dagen later vertrok, wat door de kantonrechter niet als een redelijke maatregel werd beschouwd in het licht van het TAP-arrest. De vervoerder, Emirates, was eerder bij verstek veroordeeld tot betaling van compensatie aan Airhelp, die de vorderingen van de passagiers had overgenomen. De vervoerder kwam in verzet tegen dit verstekvonnis, maar de kantonrechter oordeelde dat de annulering niet kon worden gerechtvaardigd door buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter bevestigde het verstekvonnis en veroordeelde de vervoerder tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10038623 \ CV EXPL 22-4728
Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
eiser in het verzet
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Airhelp GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
gedaagde in het verzet
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. D.E. Lof

1.Het procesverloop

1.1.
Airhelp heeft de vervoerder gedagvaard om te verschijnen ten overstaan van de kantonrechter op de zitting van 16 februari 2022. De vervoerder is niet verschenen, waarna de vervoerder bij verstekvonnis van 2 maart 2022 is veroordeeld. Bij dagvaarding van 28 juni 2022 is de vervoerder in verzet gekomen tegen dat verstekvonnis.
1.2.
Vervolgens heeft de vervoerder een akte overgelegd, houdende overlegging producties. Airhelp heeft schriftelijk op de verzetdagvaarding en de akte gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[passagier 1] , [passagier 2] , [passagier 3] en [passagier 4] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) naar Karachi (Pakistan) op 3 en 4 juli 2021 met vluchtcombinatie EK148 en EK604.
2.2.
De vlucht van Dubai naar Karachi met vluchtnummer EK604 (hierna: de vlucht) is geannuleerd. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt naar de EK148 en de EK604 van 23 en 24 juli 2021, waarmee zij 20 dagen later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben hun (vermeende) vorderingsrecht aan Airhelp overgedragen.
2.4.
Airhelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde.

3.De vordering

3.1.
Airhelp vordert bij inleidende dagvaarding dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vluchtdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Airhelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Airhelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder vordert, in de verzetdagvaarding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verstekvonnis van 2 maart 2022 te vernietigen en Airhelp te veroordelen om al hetgeen de vervoerder ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan aan de vervoerder terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag der algehele voldoening, Airhelp niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen althans deze vorderingen af te wijzen en Airhelp te veroordelen in de kosten van de verzetprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder legt aan de vordering ten grondslag dat Airhelp niet heeft voldaan aan de stelplicht. Subsidiair voert de vervoerder aan dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de annulering, dan wel de vertraging als gevolg van de annulering, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Ten aanzien van het verweer van de vervoerder dat Airhelp niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat Airhelp in de conclusie van antwoord in oppositie de hierboven onder 2.2. vermelde feiten heeft gesteld. De vervoerder heeft het een en ander niet betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van Airhelp hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij conclusie van repliek in oppositie te reageren en hij ook al in de verzetdagvaarding inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering.
4.3.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder heeft een beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. De kantonrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming als gevolg van de annulering te voorkomen dan wel te beperken. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagiers zijn omgeboekt naar een vlucht waarmee zij 20 dagen later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen. Hoewel de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er beperkt luchtvervoer naar Pakistan mogelijk was, is het in een geval zoals het onderhavige aan de vervoerder om voldoende aannemelijk te maken dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door hemzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de alternatief aangeboden vlucht.
4.5.
De vervoerder heeft bij conclusie van repliek in oppositie aangevoerd dat de passagiers er zelf voor hebben gekozen om (in verband met het coronavirus) 20 dagen later te vliegen. Dit heeft hij echter niet onderbouwd. Zodoende is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder er niet in is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat de alternatief aangeboden vlucht een redelijke maatregel vormt in de zin van bovengenoemd arrest.
4.6.
Ten aanzien van de reeds bij verstekvonnis toegewezen wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De vordering tot compensatie betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Deze schade is gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente is daarom in het verstekvonnis terecht toegewezen vanaf 4 juli 2019, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.7.
De conclusie is dat het verzet ongegrond is en dat het verstekvonnis zal worden bevestigd. De vervoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de verzetprocedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet ongegrond en bevestigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 2 maart 2022 met zaaknummer 9653173 / CV EXPL 22-546;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Airhelp worden vastgesteld op een bedrag van € 199,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter