ECLI:NL:RBNHO:2023:3255

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
9393025
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Timisoara naar Amsterdam via München op 8 juni 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht arriveerden zij 19 uur en 40 minuten later dan gepland op hun eindbestemming. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals slotrestricties van de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de vervoerder zelf de Estimated Off Block Time (EOBT) had gewijzigd, wat leidde tot de vertraging. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vertraging niet kon worden gerechtvaardigd door de door de vervoerder aangevoerde omstandigheden. De vordering tot betaling van € 590,75 werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en nakosten, met rente vanaf de datum van betekening van het vonnis.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de voorwaarden waaronder zij zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden. De rechter bevestigde dat de passagiers recht hebben op compensatie, ongeacht de door de vervoerder aangevoerde argumenten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9393025 \ CV EXPL 21-5600
Uitspraakdatum: 22 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats] ,

2.
[passagier sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 26 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Timisoara Airport (Roemenië) via München Franz Josef Strauss Airport (Duitsland) naar Amsterdam Schiphol Airport met de vluchtcombinatie LH1661 en LH2310 op 8 juni 2019.
2.2.
Vlucht LH1661 van Timisoara naar München (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatief reisschema, waarmee zij 19 uur en 40 minuten later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juni 2019, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van de betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juni 2019 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder als productie 1 bij antwoord het vluchtrapport overgelegd. Hieruit volgt dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door de verlate binnenkomst van de voorafgaande vlucht met hetzelfde toestel (120 minuten) en door slotrestricties afkomstig van de luchtverkeersleiding (31 minuten).
4.5.
Het toestel dat de vlucht in kwestie zou uitvoeren stond gepland om eerst vlucht LH660 van München naar Timisoara uit te voeren. Onder verwijzing naar het vluchtrapport en de slothistorie van vlucht LH660 (producties 2 en 3 bij antwoord) heeft de vervoerder aangevoerd dat deze vlucht met een vertraging van 2 uur en 6 minuten uit München is vertrokken wegens ATFM slotrestricties. De passagiers stellen daarentegen dat de vervoerder tot tweemaal toe zelf een latere Estimated Off Block Time (EOBT) voor vlucht LH660 heeft doorgegeven. Wanneer een EOBT wordt gewijzigd, vervalt het eerder toegekende slot en dient een vlucht weer achteraan in de rij aan te sluiten bij het verdelen van de beschikbare slots. Het schuiven met de EOBT als gevolg waarvan een slot wordt opgelegd kan niet kwalificeren als buitengewone omstandigheid, aldus de passagiers.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de slothistorie van vlucht LH660 volgt dat het toestel om 11:20 uur UTC, op basis van een geplande vertrektijd van 13:20 uur UTC, een gewijzigde vertrektijd van 13:59 uur UTC opgelegd heeft gekregen. De kantonrechter is van oordeel dat het opleggen van een nieuw slot door de luchtverkeersleiding in beginsel kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. De vervoerder heeft vervolgens om 13:09 uur UTC een nieuwe EOBT van 14:20 uur UTC doorgegeven. De kantonrechter begrijpt dat de EOBT het tijdstip is waarop de vervoerder aangeeft klaar te staan voor de uitvoering van de vlucht. Als gevolg daarvan heeft de luchtverkeersleiding de CTOT gewijzigd van 13:59 uur UTC naar (uiteindelijk) 15:33 uur UTC. Het is dan ook aannemelijk dat de vertraging tussen 13:59 uur UTC (de laatste slottijd waarbij de vervoerder heeft aangegeven klaar te staan om 13:20 uur UTC) en 15:33 uur UTC (de uiteindelijke vertrektijd) het gevolg is geweest van de door de vervoerder doorgegeven latere EOBT tijd. Met de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat ten aanzien hiervan geen sprake kan zijn van een buitengewone omstandigheid. Dat het vertrek uit München vervolgens verder is uitgesteld wegens vertragingscode 81 dan wel 82 is in dit kader van ondergeschikt belang. De vertraging van vlucht LH660 kan derhalve slechts voor de duur van 39 minuten doorwerken naar de onderhavige vlucht als buitengewone omstandigheid.
4.7.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van de vlucht in kwestie vervolgens nog met 31 minuten is opgelopen als gevolg van ATFM slotrestricties (vertragingscode 81). De kantonrechter overweegt dat in dit geval in het midden kan blijven of deze vertraging kan worden aangemerkt als het gevolg van buitengewone omstandigheden. Ook indien deze vertraging zich niet had voorgedaan hadden de passagiers hun aansluitende vlucht niet meer kunnen halen. Vast staat dat de vlucht met een vertraging van 2 uur en 30 minuten om 21:20 uur (lokale tijd) is aangekomen te München. Voorts staat vast dat de aansluitende vlucht naar Amsterdam om 20:10 uur (lokale tijd) is vertrokken. Zonder de buitengewone omstandigheden van 39 minuten en de hiervoor genoemde vertraging van 31 minuten (in totaal 70 minuten) zou de onderhavige vlucht om 20:10 uur (lokale tijd), dus met een vertraging van 80 minuten, te München arriveren. De passagiers zouden hun aansluitende vlucht dan alsnog hebben gemist.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging op de eindbestemming is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging op de eindbestemming, worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 8 juni 2019 en over € 90,75 vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter