ECLI:NL:RBNHO:2023:3278
Rechtbank Noord-Holland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens gebrek aan klacht
Op 16 maart 2023 vond er een openbare terechtzitting plaats in de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, waar de politierechter M.J.A. Duker de zaak behandelde. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. A. Vogelaar. De officier van justitie R. Boerhof stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte, omdat de klacht niet was ingediend door degene tegen wie het misdrijf was gepleegd. De verdachte werd verweten gedurende een periode van bijna zeven jaar gelden van haar vader te hebben gestolen of verduisterd. Na het overlijden van haar vader had haar broer aangifte gedaan en een klacht ingediend. De politierechter stelde vast dat de vader van de verdachte geen aangifte had willen doen uit angst voor gezichtsverlies en schaamte. Dit leidde tot de conclusie dat de vervolging niet kon plaatsvinden zonder een geldige klacht van de vader, die inmiddels was overleden.
De politierechter oordeelde dat de klacht van de broer van de verdachte niet aan de vervolging ten grondslag kon worden gelegd, omdat er geen bewijs was dat de vader de vervolging had gewild. Artikel 316, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat vervolging van een bloedverwant alleen kan plaatsvinden op een klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Aangezien de vader van de verdachte geen klacht had ingediend, verklaarde de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging. De uitspraak werd direct na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting gedaan, en het proces-verbaal werd door de politierechter en de griffier ondertekend.