ECLI:NL:RBNHO:2023:3336

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
HAA 21/5554
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor tijdelijke paardenbak en procesbelang bij bezwaar

Op 10 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het tijdelijk plaatsen van een paardenbak. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.G. Muller, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, dat op 28 januari 2021 een omgevingsvergunning had verleend voor de duur van twee jaar. Eiser betoogde dat er nog steeds procesbelang was, ondanks het feit dat de vergunning inmiddels was verlopen, omdat er een risico bestond dat de vergunning voor een permanente paardenbak zou worden vernietigd.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, onder verwijzing naar eerdere uitspraken en het feit dat er geen belang meer was bij de beoordeling van de tijdelijke vergunning. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat het college terecht had afgeweken van het bestemmingsplan op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiser had geen recht op vergoeding van proceskosten, aangezien het beroep ongegrond was verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning kan worden verleend, met inachtneming van de geldende bestemmingsplannen en beleidsregels. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5554 (tijdelijke paardenbak)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] ., uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.G. Muller),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder (het college),
(gemachtigden: mr. A. Braams en B.C. Stuifbergen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[vergunninghouder]te [plaats]
(de vergunninghouder),
(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein).

Procesverloop

In het besluit van 28 januari 2021 (primair besluit) heeft het college aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van een paardenbak voor de duur van twee jaar op het perceel [adres 1] in [plaats] .
In het besluit van 14 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep was niet alleen ingesteld door [eiser] , maar ook door [naam 1] en [naam 2] . De gemachtigde heeft op 2 december 2022 laten weten dat [naam 3] is overleden, dat diens erfgenamen de procedure niet voortzetten en dat [naam 2] het beroep intrekt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor het college zijn mr. A. Braams en
B.C. Stuifbergen verschenen en voor de vergunninghouder vennoten [naam 4] en
[naam 5] en haar gemachtigde.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Overwegingen

1. Eiser woont op het adres [adres 2] in [plaats] . Aan de achterkant van zijn woning, aan de andere kant van het spoor, bevindt zich het agrarisch bedrijf van vergunninghouder op het adres [adres 1] in [plaats] .
Procesbelang
2.1
De rechtbank heeft allereerst de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het gaat om een omgevingsvergunning voor 2 jaar, die is afgegeven op 28 januari 2021 en ten tijde van deze uitspraak niet meer geldt. Bovendien is op 19 oktober 2021 een omgevingsvergunning verleend voor een permanente paardenbak.
2.2
De gemachtigde van eiser heeft hierover op zitting verklaard dat er nog steeds belang is omdat niet is uit te sluiten dat de omgevingsvergunning voor een permanente paardenbak wordt vernietigd en dat het college dan wellicht wil voortborduren op de tijdelijke omgevingsvergunning.
2.3
Onder verwijzing naar de uitspraak in (onder meer) eisers beroep tegen de omgevingsvergunning voor een permanente paardenbak met zaaknummer HAA21-6448, welk beroep ongegrond is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat in de hiervoor genoemde omstandigheden geen belang meer kan zijn gelegen bij beoordeling van eisers beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke paardenbak.
2.4
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser ook verklaard dat het procesbelang is gelegen in een veroordeling in de proceskosten in de bezwaarprocedure.
2.5
Naar het oordeel van de rechtbank is hierin procesbelang gelegen. Daarom wordt het beroep hierna inhoudelijk beoordeeld.
Inhoudelijke beoordeling
3.1.
Partijen zijn het met elkaar eens dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
In het geldende bestemmingsplan is rekening gehouden met de verplaatsing van het bedrijf van vergunninghouder naar het huidige [adres 1] . Daarbij is ook rekening gehouden met realisering van een paardenbak. Om dit mogelijk te maken is een ontheffingsregeling in de zin van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen in artikel 16 van het bestemmingsplan. De op de plankaart ingetekende gebiedsaanduiding ‘wro-zone – ontheffingsgebied’, is per abuis te klein ingetekend met als gevolg dat de paardenbak grotendeels buiten deze zone komt te liggen. Voor dat gedeelte is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan.
3.2.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, uitvoeren van een werk en strijdig gebruik. Verweerder heeft voor het deel van de paardenbak dat buiten het bouwvlak ligt afgeweken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, elfde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verder is ook het Wabo Afwijkingenbeleid Velsen 2020 van toepassing.
3.3.
Eiser stelt dat het college ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid die onder 3.2 is omgeschreven. Volgens eiser is het besluit a) in strijd met het beleid van het college omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 19 van het beleid en b) in strijd met de vereiste goede ruimtelijke ordening. Bovendien heeft het college c) onvoldoende rekening gehouden met het belang van eisers bij een goede woon- en leefomgeving en d) is een Wnb-vergunning nodig.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
Strijd met het beleid van verweerder?
4.1
In artikel 4, aanhef en elfde lid van bijlage II bij het Bor staat: “ Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.”
In het beleid van het college staat:
“Algemene toetsingsaspecten
Sommige verzoeken om afwijking zijn niet rechtstreeks vergunbaar op grond van de regels
die in dit afwijkingenbeleid zijn opgenomen. In die gevallen vindt, teneinde een goede
ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen, een afweging plaats op functioneel en ruimtelijk gebied. Hierbij is aandacht voor onderstaande algemene aspecten:
- bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- parkeerbeleid;
- verkeerskundige aspecten zoals benoemd in het Lokaal Verkeer- en Vervoersplan
(LVVP);
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de belevingswaarde van groen en water;
- goed waterbeheer;
- bouwvorm en/of beleving van beeldbepalende panden;
- monumentale panden, beschermde dorpsgezichten en hun directe omgeving;
- cultuurhistorische waarden (archeologie, historische- stedenbouwkunde en geografie).”
In artikel 19 van het beleid staat:
“Artikel 19 – flexibiliteitsbepaling
Voor wat betreft de toepassing van deze regeling zijn burgemeester en wethouders bevoegd
om af te wijken van deze regeling, wanneer deze voor een of meer belanghebbende(n)
gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in
verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Van een bijzondere omstandigheid kan sprake zijn indien er geen redelijke alternatieven
bestaan voor het verlenen van medewerking, mits de ruimtelijke consequenties beperkt
blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd. Van
onevenredigheid kan sprake zijn indien de aanvraag niet binnen geldend beleid past maar
als gevolg van het verzoek een beleidswijziging wordt doorgevoerd.
Van de in artikel 1 t/m 18 opgenomen regels kan slechts goed gemotiveerd worden
afgeweken. De algemene toetsingsaspecten zullen hierbij in acht moeten worden genomen.”
Het beleid bevat geen regels die zien op toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor. Er kan dan ook geen sprake zijn van afwijking van die regels. Daarom is artikel 19 niet van toepassing. In het besluit op bezwaar heeft het college zich terecht op dit standpunt gesteld.
Strijd met de goede ruimtelijke ordening / goede woon- en leefomgeving / Wnb-vergunning
4.2
De rechtbank verwijst voor de bespreking van deze gronden van bezwaar naar de uitspraak in eisers beroep tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor een permanente paardenbak met zaaknummer HAA21-6448. Dat beroep is ongegrond verklaard.

Conclusie

5.1
Er is geen grond voor het oordeel dat het college in bezwaar de omgevingsvergunning voor een tijdelijke paardenbak had moeten herroepen. Voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar is dan geen aanleiding.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.