ECLI:NL:RBNHO:2023:3406

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
9896997 \ CV EXPL 22-3036
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door Covid-19

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Swiss International Air Lines AG over de annulering van een vlucht van Zurich naar Amsterdam op 11 maart 2020. De passagier, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder, vertegenwoordigd door mr. R.W.L. Russell, betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de coronapandemie en de daaruit voortvloeiende overheidsmaatregelen.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Hoewel de coronapandemie ernstige gevolgen had voor de luchtvaart, was niet gebleken dat de verplaatsing van personen op de datum van de vlucht verboden of beperkt was. De vervoerder had ook niet aangetoond dat het niet verantwoord was om de vlucht uit te voeren. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 298,40, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9896997 \ CV EXPL 22-3036
Uitspraakdatum: 12 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Aktiengesellschaft (AG) (Zwitserland) Swiss International Air Lines AG Swiss International Air Lines SA Swiss International Air Lines Ltd
gevestigd te Basel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.W.L. Russell

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 7 maart 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Zurich Airport, Zurich (Zwitserland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 11 maart 2020, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft ervoor gekozen om met een huurauto verder te reizen naar de eindbestemming.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2020, althans vanaf de datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75 dan wel subsidiair € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Voor zover de vervoerder aanvoert dat de passagier niet aan zijn stelplicht heeft voldaan door niet te stellen hoe laat hij op zijn eindbestemming is aangekomen, het volgende. Anders dan bij een vertraagde vlucht hoeft de passagier ten aanzien van een geannuleerde vlucht slechts te stellen dat de vlucht is geannuleerd. Dit heeft de passagier gedaan. Daarmee voldoet de passagier aan zijn stelplicht. De vervoerder heeft ook niet betwist dat de vlucht is geannuleerd. Het is vervolgens aan de vervoerder om, indien van toepassing, een beroep te doen op artikel 5 lid 1 sub c, hetgeen inhoudt dat de vervoerder de passagier tijdig op de hoogte heeft gesteld van de annulering dan wel binnen een bepaalde tijdsmarge de passagier alsnog naar de eindbestemming heeft vervoerd en daarmee geen compensatieplicht heeft.
4.3.
De vervoerder heeft voor het eerst bij dupliek aangevoerd dat de passagier een week van te voren is geïnformeerd over de annulering van de vlucht. Dit verweer is tardief. In zijn antwoord heeft de vervoerder verder toegelicht dat de passagier is omgeboekt naar een vlucht op dezelfde dag, maar dat de passagier hiervan af heeft gezien. De passagier heeft dit betwist. Daarbij volgt ook niet uit het verweer van de vervoerder hoe laat de passagier met deze vlucht op de eindbestemming zou zijn aangekomen zodat een beroep op artikel 5 lid 1 sub c niet kan slagen. Daarom geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder betoogt dat de vlucht is geannuleerd vanwege buitengewone omstandigheden, te weten de coronapandemie en de daar uitvloeiende coronamaatregelen in verband met de volksgezondheid.
4.5.
Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat de coronapandemie grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 het volgende overwogen:

De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.
Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).
Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.
Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.
Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De vervoerder heeft onder meer aangevoerd dat de Zwitserse overheid een aantal overheidsmaatregelen heeft uitgevaardigd met betrekking tot het reizen van en naar Zwitserland. Er werd een negatief reisadvies gegeven, uitgebreide grenscontroles uitgevoerd en een travel ban uitgevaardigd. Op grond van deze travel ban was toegang tot Zwitserland alleen mogelijk voor bepaalde Zwitserse personen. Ook de Nederlandse overheid had maatregelen uitgevaardigd die impact hadden op het vliegverkeer in Nederland, aldus de vervoerder. Hieruit volgt volgens de vervoerder dat de coronasituatie op 11 maart 2020, te weten de dag van vertrek van de passagier en luttele dagen voordat de genoemde impactvolle overheidsmaatregelen werden uitgevaardigd al zeer ernstig was. Vanwege het voorgaande en de daarmee gepaard gaande hoge drempel om te reizen begonnen passagiers op grote schaal met het annuleren van door hen geboekte vluchten. Hierdoor ontstonden op vele vluchten een groot aantal lege plekken, waardoor deze vluchten niet meer rendabel konden worden uitgevoerd. Bij het uitvoeren van de vlucht zou het brandstofverbruik vele malen hoger zijn dan het aantal verkochte tickets. Daarnaast kon de vervoerder door de grote stijging van het aantal coronabesmettingen niet langer de veiligheid van zijn passagiers aan boord garanderen. Bovendien heeft de vervoerder een zorgplicht tegenover zijn personeel om besmetting te voorkomen. Hoewel er geen absoluut verbod gold kon de vervoerder in verband met de overheidsmaatregelen en negatieve reisadviezen niet anders dan besluiten om de vlucht te annuleren, aldus nog steeds de vervoerder.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat de coronapandemie op 11 maart 2020 al zeer ernstig, prangend en gevaarlijk was. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee echter niet gebleken dat de verplaatsing van personen van en naar Zwitserland of Nederland op 11 maart 2020 verboden dan wel beperkt was. Dat het, in verband met de veiligheid van het personeel, niet verantwoord was om deze specifieke vlucht uit te voeren is eveneens niet gebleken.
4.8.
Ook de lage bezettingsgraad betekent niet de vlucht niet door kon gaan. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Ook niet omdat de vervoerder al van vele passagiers de ticketprijs heeft moeten terugbetalen. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen.
4.9.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de annulering van de vlucht worden toegewezen
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.11.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde en wettelijke tarief, te weten € 48,40 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 11 maart 2020 en over € 48,40 vanaf 7 maart 2022 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 86,00;
salaris gemachtigde € 160,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter