ECLI:NL:RBNHO:2023:3465

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
9148172 \ CV EXPL 21-2504
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreizen door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht op 1 februari 2019. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderden een schadevergoeding van € 4.200,00 plus rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Frankfurt was vertraagd door slechte weersomstandigheden, wat leidde tot het missen van aansluitende vluchten naar respectievelijk Sofia en Chennai. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk sneeuw en mist, die de grondafhandeling belemmerden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder voldoende bewijs heeft geleverd dat de vertraging inderdaad het gevolg was van deze omstandigheden. De passagiers betwistten dit en stelden dat de vertraging niet kon worden gerechtvaardigd door de weersomstandigheden, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. Uiteindelijk werd de vordering van de passagiers afgewezen en werden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9148172 \ CV EXPL 21-2504
Uitspraakdatum: 5 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3], wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4]
5.
[passagier sub 5]beiden wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6]
7.
[passagier sub 7]beiden wonende te [woonplaats]
8.
[passagier sub 8]
9.
[passagier sub 9]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm & mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 januari 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Passagiers sub 1 en sub 2 en passagiers sub 6 tot en met sub 9 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Vrazhdebna Airport (Sofia, Bulgarije) op 1 februari 2019.
2.2.
Passagiers sub 3 tot en met sub 5 hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport naar Chennai Airport (India) op 1 februari 2019.
2.3.
Vlucht LH1003 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagiers hun aansluitende vluchten naar Bulgarije dan wel naar India hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten waarmee zij meer dan drie uur later zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemmingen.
2.4.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2019, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 726,00 dan wel € 659,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 dan wel
€ 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemmingen zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd vanwege de slechte weersomstandigheden, te weten sneeuw en mist, te Amsterdam. Deze weersomstandigheden hebben tot een vermindering van de grondafhandelingscapaciteit geleid. Hierdoor kon de vlucht niet tijdig gereed worden gemaakt voor vertrek. Dit heeft tot een vertrekvertraging van 55 minuten geleid. De vervoerder verwijst in dit kader naar het overgelegde vluchtrapport dat onder meer code 77 als oorzaak van de vertraging vermeldt. De vervoerder heeft toegelicht dat code 77 staat voor: “
GROUND HANDLING IMPAIRED BY ADVERSE WEATHER CONDITIONS”. Daarnaast is de vlucht vertraagd uitgevoerd vanwege code 75 (
De-icing of aircraft, removal of ice and/or snow, frost prevention excluding unserviceability of equipment). Hierbij heeft de vervoerder toegelicht dat als er sneeuw valt of sprake is van een lage temperatuur, er dan ijsvorming kan ontstaan op het vleugelprofiel van het toestel. Vanwege de vliegveiligheid dienen vliegtuigen daarom, kort vóór vertrek, ijs- en sneeuwvrij te worden gemaakt. Het ijsvrij maken van een toestel houdt volgens de vervoerder in dat een chemische stof op het vliegtuig wordt gespoten om het toestel ijsvrij te maken en voor een bepaalde tijd ook ijsvrij te houden. Tijdens dit proces is de vervoerder afhankelijk van de luchtverkeersleiding. De vervoerder mag niet zelf bepalen wanneer
de-icingplaatsvindt.
4.5.
De passagiers betwisten dat de vertraging het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid. Op geen enkele wijze is er volgens de passagiers bewezen dat de grondafhandeling niet kon plaatsvinden. Bovendien is de onderhavige vlucht de enige die dusdanig is vertraagd en daarnaast zijn er vluchten vertrokken ten tijde van het geplande vertrek van de onderhavige vlucht. De ware oorzaak van de vertraging is gelegen in een tekort aan de-icingmateriaal, aldus de passagiers.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vervoerder heeft, onder verwijzing naar de overgelegde METAR, voldoende aannemelijk gemaakt dat op 1 februari 2019 sprake was van winterse weersomstandigheden op en rond de luchthaven Schiphol. De vervoerder heeft toegelicht dat deze weersomstandigheden de grondafhandeling hebben belemmerd. Dit wordt ook ondersteund door het vluchtrapport. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het vluchtrapport te twijfelen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder, met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg is geweest van een beperking van de grondafhandelingscapaciteit, hetgeen als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. Dat andere vluchten wel zonder vertraging zijn vertrokken is in dit kader van ondergeschikt belang. Tevens kunnen zowel het wachten op
de-icingprocedure als de uitvoering van de
de-icingprocedure aangemerkt worden als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. De vervoerder is hier in geslaagd. Anders dan de passagiers stellen maakt de omstandigheid dat te Schiphol sneeuw kan vallen in februari niet dat
de-icingals gevolg van de weersomstandigheden geen buitengewone omstandigheid kan vormen dan wel dat de vervoerder dit heeft kunnen voorzien. Dit zou, afgezien van de vraag of de passagiers dit voldoende hebben onderbouwd, eveneens gelden voor het tekort aan de-icingmateriaal. Gelet op deze en alle overige omstandigheden van het onderhavige geval is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de vervoerder een geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden.
4.7.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder voert aan dat hij een buffer van 30 minuten dan wel van 40 minuten had ingepland bovenop de minimale connectietijd van 45 minuten, hetgeen de kantonrechter voldoende acht. Voorts voert de vervoerder aan dat hij de passagiers heeft omgeboekt op de eerst beschikbare vluchten, hetgeen door de passagiers wordt betwist. De kantonrechter overweegt dat van de vervoerder in beginsel niet kan worden gevergd dat hij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagiers de mogelijkheid geeft om te kiezen uit alle vluchten van die dag bij alle luchtvaartmaatschappijen. Het aanbieden van de eerste mogelijke vlucht van de vervoerder zelf, dan wel van een dochtermaatschappij, is in de meeste gevallen voldoende. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit slechts anders indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijke vastgestelde dag aankomt (te weten 24 uur later). In het onderhavige geval zijn de passagiers circa 5 dan wel 13 uur later aangekomen op de overeenkomen eindbestemming. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelfuitvoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden. De kantonrechter meent dat in deze situatie van de vervoerder niet meer kon worden verwacht en dat de vervoerder in het onderhavige geval alle redelijke maatregelen heeft getroffen. De vordering van de passagiers wordt dan ook afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente over de proces- en over de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 528‬,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 132‬,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter