ECLI:NL:RBNHO:2023:3475

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
C/15/331448 / FA RK 22-4060
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderbijdrage na echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de zorgregeling en kinderbijdrage voor hun drie minderjarige kinderen na hun echtscheiding. De vrouw verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen om het weekend bij de man verblijven, terwijl de man verzocht om een regeling waarbij de kinderen alleen op zaterdag en zondag bij hem zijn. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen is dat zij meer tijd met hun vader doorbrengen en stelde vast dat de kinderen van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven. De man is verantwoordelijk voor het halen en brengen van de kinderen.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een kinderbijdrage van € 100 per kind per maand, terwijl de man verweer voerde en een lagere bijdrage van € 50 per kind per maand voorstelde. De rechtbank heeft de kinderbijdrage vastgesteld op € 60 per kind per maand, ingaande op 26 augustus 2022. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de financiële situatie van beide ouders en de behoefte van de kinderen. De man heeft een bruto jaarloon van € 24.251, terwijl de vrouw een uitkering ontvangt en geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct aan de verplichtingen moet voldoen, ook al kan hij in hoger beroep gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zorgregeling, kinderbijdrage
zaak-/rekestnr.: C/15/331448 / FA RK 22-4060
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 14 april 2023
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.E. Vries, kantoorhoudende te Nijmegen,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. 't Hart, kantoorhoudende te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 26 augustus 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 7 september 2022;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 27 september 2022;
- de reactie op het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 2 december 2022;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man van 8 maart 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 maart 2023 in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de advocaat van de man. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad). De vrouw is gehoord middels een tolk, [tolk] , in de Aramese taal. De man is opgeroepen maar niet verschenen.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] heeft zijn mening op 13 maart 2023 in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] , Soedan, met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 november 2020.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Soedan,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Soedan, en
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Soedan.
Het gezamenlijk gezag over de kinderen is na de echtscheiding in stand gebleven. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw.
2.3.
De man, de vrouw en de kinderen hebben de Soedanese nationaliteit.
2.4.
Partijen hebben op 15 september 2020 een ouderschapsplan ondertekend. Hierin hebben zij (onder andere) de volgende afspraken opgenomen:
- Zolang partijen beiden op het AZC te [plaats] verblijven, geldt de navolgende regeling. De kinderen zullen op de volgende tijden bij de man verblijven:
o Maandag uit school tot 18.00 uur;
o Woensdag uit school tot 18.00 uur;
o Vrijdag uit school tot 18.00 uur;
o Van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur.
De kinderen komen met de bus terug vanuit school rond 15.00 uur. De afspraak is dat de kinderen alle dagen eten bij de vrouw, behalve op zaterdag.
  • Zodra partijen ieder een eigen woning hebben betrokken, zal door partijen in onderling overleg een regeling worden getroffen waarbij beide ouders de kinderen regelmatig zien.
  • Nu beide partijen nog in een AZC wonen en geen eigen inkomen hebben anders dan de vergoeding van het COA, is er op dit moment geen draagkracht voor kinderalimentatie. Zodra partijen eigen inkomen hebben, zal dit opnieuw bekeken worden.

3.De beoordeling

Reguliere zorgregeling
3.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de kinderen op de volgende tijdstippen bij de man zullen verblijven:
  • elke woensdag uit school tot 19.00 uur;
  • om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur.
Zij stelt hiertoe het volgende. Ten tijde van de echtscheidingsbeschikking woonden beide partijen in een asielzoekerscentrum. Het was toen nog niet nodig een zorgregeling vast te leggen. Inmiddels woont de man in [plaats] en de vrouw met de kinderen in [plaats] . In de praktijk wordt het contact tussen de man en de kinderen ad hoc vormgegeven, waarbij de man feitelijk bepaalt of en wanneer hij komt. De man werkt niet mee aan het maken van concrete afspraken met vaste dagen en tijden. Het is in het belang van de kinderen dat er een duidelijke regeling komt die door de man wordt nagekomen. De man dient het halen en brengen op zich te nemen, omdat de vrouw verantwoordelijk is voor alle andere activiteiten van de kinderen en omdat de kinderen dan effectief meer tijd met hun vader hebben. Op de zitting heeft de vrouw gezegd dat zij ermee in kan stemmen dat de man geen omgang met de kinderen heeft op woensdag, maar dat wat haar betreft de man om het weekend al op vrijdag omgang met de kinderen heeft en hen ophaalt van school, en niet pas op zaterdag. Van de man mag ook verwacht worden dat hij dan met de kinderen op zaterdag naar de eventuele sportactiviteiten gaat, aldus de vrouw.
3.2.
De man voert hier verweer tegen en heeft zelfstandig verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen elke week van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij hem zijn en hij de kinderen ophaalt van station [plaats] en de vrouw de kinderen ophaalt van station [plaats] . Op de zitting is namens de man gezegd dat om het weekend van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur voor hem het maximaal haalbare is. De man voert verder het volgende aan. Hij werkt op zeer onregelmatige tijden. Hij heeft een oproepcontract en is niet in de positie om werk te weigeren of eisen te stellen. Hij is bang dat als hij niet meegaat in de toegewezen uren, hij niet meer wordt opgeroepen. Op de zitting is namens de man ook gezegd dat hij het halen en brengen van de kinderen op zich wil nemen, maar niet van en naar sport op de zaterdag. De reistijd van de man naar [plaats] , waar de kinderen sporten, is namelijk erg groot. Om deze reden heeft het ook weinig meerwaarde voor de kinderen om al op vrijdag naar de man te gaan, aangezien de man hen zaterdag toch weer terug naar [plaats] naar sport moet brengen.
3.3.
De Raad heeft op de zitting gezegd dat het in het belang van de kinderen is dat er een regelmatige zorgregeling wordt vastgelegd.
3.4.
Op grond van artikel 7, eerst lid, van de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II ter) is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het verzoek over de zorgregeling, nu de kinderen van partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de kinderen in ieder geval om het weekend van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven en dat de man de kinderen zal halen en brengen. In geschil is of de kinderen in datzelfde weekend ook van vrijdag uit school tot zaterdag 18.00 uur bij de man moeten verblijven. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij twee in plaats van één dag per twee weken contact hebben met hun vader. Zij zullen dan meer tijd met de man kunnen doorbrengen, waardoor hun onderlinge band beter in stand kan worden gehouden. Daarom zal worden vastgesteld dat de kinderen van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven. Ook zal worden bepaald dat de man het halen en brengen van de kinderen voor zijn rekening neemt. De rechtbank begrijpt dat de man een verantwoordelijkheid heeft jegens zijn werkgever en op onregelmatige tijden moet werken, maar de man heeft ook een verantwoordelijkheid jegens zijn kinderen om voldoende tijd met hen door te brengen. Hierbij hoort ook dat de man de kinderen van en naar sport haalt en brengt. De rechtbank gaat ervan uit dat de man de zorgregeling nakomt en dat hij zijn werktijden daaromheen plant. Bepaald zal worden dat, als de man bij hoge uitzondering niet in staat is de kinderen op vrijdag kan ophalen, hij dit vóór woensdag 10.00 uur aan de vrouw laat weten. In dat geval zullen de kinderen vanaf zaterdag 18.00 uur bij hem verblijven.
Vakantie- en feestdagenregeling
3.6.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de kinderen de helft van de vakanties, Nederlandse feestdagen en islamitische feestdagen, in onderling overleg vast te stellen, bij de man verblijven, waarbij de man verantwoordelijk is voor het halen en brengen van de kinderen. Zij stelt hiertoe dat het uitgangspunt dient te zijn dat de vakanties en feestdagen bij helfte dienen te worden verdeeld. Zij kan ermee instemmen dat dit in onderling overleg gebeurd en dat daarbij rekening wordt gehouden met het werk en de vakantiedagen van de man.
3.7.
De man voert hier verweer tegen. Hij voert aan dat hij door zijn werk niet altijd de mogelijkheid heeft om de kinderen op te vangen. Hij heeft wel vakantiedagen, maar kan niet vooraf aangeven of hij tijdens de vakanties van de kinderen vrij kan krijgen. De man heeft geen netwerk van familie aan wie hij ondersteuning kan vragen. Daarom kan hij enkel de intentie uitspreken om te proberen aan de werkgever vrij te vragen gedurende de vakantie. Hij kan niet meer aanbieden. Op de zitting is namens de man gezegd dat hij in de zomervakantie, in overleg en afhankelijk van zijn werk, de kinderen één week bij zich kan hebben.
3.8.
Zoals reeds overwogen, heeft de man als vader van de kinderen een verantwoordelijkheid jegens hen om voldoende tijd met hen door te brengen. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat de vakanties en feestdagen tussen partijen bij helfte worden gedeeld. Nu de man echter onregelmatige werktijden heeft en geen ondersteuning heeft bij het opvangen van de kinderen, zal worden bepaald dat de kinderen in de zomervakantie drie weken en in de kerstvakantie één week bij de man verblijven. Voor het overige kunnen partijen in onderling overleg afspraken maken, naast de reguliere zorgregeling. De rechtbank gaat ervan uit dat de man deze regeling nakomt en dat hij met zijn werkgever afspreekt dat hij de kinderen in deze weken kan opvangen.
Kinderbijdrage
3.9.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van 19 mei 2022 bij vooruitbetaling een bedrag van € 100 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (kinderbijdrage). Zij stelt hiertoe het volgende. De vrouw heeft geen inzicht in het inkomen van de man en de man wil geen inkomensgegevens aan haar overleggen. De vrouw is met haar uitkering niet in staat om alleen de kosten van de kinderen te dragen. Het is redelijk dat de kinderbijdrage op 19 mei 2022 ingaat, omdat de man op die datum is aangeschreven door de advocaat van de vrouw.
3.10.
De man voert hier verweer tegen en verzoekt zelfstandig te bepalen dat hij een kinderbijdrage van € 50 per kind per maand voldoet met ingang van de datum van deze beschikking. Hij stelt hiertoe dat hij niet in staat is om meer te voldoen, gelet op zijn inkomen, het schoolgeld dat hij al betaalt voor de islamitische school van de kinderen, en zijn schuld aan de gemeente.
ingangsdatum
3.11.
De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van de kinderbijdrage aan bij de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 26 augustus 2022. Vanaf die datum heeft de man er immers daadwerkelijk rekening mee kunnen houden dat een kinderbijdrage aan hem kan worden opgelegd.
Tremanormen
3.12.
De rechtbank neemt bij de berekening van de vast te stellen bijdrage de zogenoemde Tremanormen als uitgangspunt en rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af. De aangehechte berekening, gemaakt met behulp van het alimentatieberekeningsprogramma INA, geeft weer welke uitgangspunten daarbij door de rechtbank zijn gehanteerd. Met betrekking tot deze uitgangspunten overweegt de rechtbank specifiek nog het navolgende.
behoefte
3.13.
De vrouw stelt dat de kosten van de kinderen in 2022 € 151 per kind per maand bedroegen. De man stelt dat dat € 165 per kind per maand is. In het belang van de kinderen stelt de rechtbank vast dat de naar 1 januari 2022 geïndexeerde behoefte van de kinderen € 165 per kind per maand bedraagt.
draagkracht vrouw
3.14.
Vast staat dat de vrouw een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zij geen draagkracht heeft om bij te dragen in de behoefte van de kinderen. De man dient dan ook volledig te voorzien in de behoefte van de kinderen voor zover zijn draagkracht dat toelaat.
draagkracht man
3.15.
Uit de stukken blijkt dat de man met ingang van 9 april 2022 bij [BV] in loondienst werkzaam is, en dat hij met deze baan in 2022 een bruto jaarloon had van € 17.740. In 2022 is de man 267 van de 365 dagen bij [bedrijf] werkzaam geweest. De rechtbank extrapoleert het genoemde inkomen van de man naar een heel jaar en stelt het bruto jaarloon van de man vast op € 24.251 (€ 17.740 : 267 x 365).
3.16.
De man stelt dat rekening dient te worden gehouden met de € 80 per maand die hij betaalt voor de islamitische school van de kinderen. De vrouw betwist dit. De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat haar voorkeur uitging naar een gratis moslimschool, dat de man erop heeft aangedrongen dat de kinderen naar de huidige islamitische school gingen, en dat partijen hebben afgesproken dat de man de kosten van die school zou dragen, zonder dat hij een bedrage hierin van de vrouw zou krijgen. De man heeft een en ander niet, althans onvoldoende betwist. Gelet hierop, acht de rechtbank het niet redelijk om met deze kosten rekening te houden.
3.17.
De man stelt voorts dat rekening dient te worden gehouden met het bedrag van € 100 per maand, dat hij aflost op een schuld aan de gemeente. De vrouw betwist dit. De rechtbank overweegt dat de man niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk € 100 per maand aflost op een schuld aan de gemeente, nu hij geen stukken heeft overgelegd waaruit dit blijkt. De rechtbank zal deze last daarom buiten beschouwing laten.
3.18.
Op basis van bovengenoemde gegevens berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 181 per maand.
zorgkorting
3.19.
Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. Nu de man op basis van de vast te stellen zorgregeling gemiddeld meer dan één, maar minder dan twee dagen per week de zorg voor de kinderen zal hebben, geldt een percentage van 15.
3.20.
Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de draagkracht van partijen gezamenlijk onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. In dit geval is de gezamenlijke draagkracht € 181 per maand, zodat er een tekort is van € 105 (€ 165 - € 181 : 3) per kind maand. Omdat het tekort aan gezamenlijke draagkracht meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting, moet de man tot het volledige bedrag van zijn draagkracht bijdragen.
conclusie
3.21.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van 26 augustus 2022 een kinderbijdrage van € 60 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De vast te stellen bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege geïndexeerd.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast ten aanzien van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Soedan,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Soedan, en
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Soedan:
Regulier
De kinderen verblijven om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de man. De man haalt en brengt de kinderen. Als de man bij hoge uitzondering de kinderen niet al op vrijdag kan ophalen, dient hij dit vóór woensdag 10.00 uur aan de vrouw te laten weten. In dat geval verblijven de kinderen van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij hem.
Vakanties
In de zomervakantie verblijven de kinderen drie weken bij de man. In de kerstvakantie verblijven de kinderen één week bij de man. Partijen spreken in onderling overleg af in welke weken de kinderen bij de man verblijven alsmede de eventuele overige vakantie-verdeling.
4.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 60 per kind per maand moet voldoen, met ingang van 26 augustus 2022, voor wat betreft toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leertouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.