ECLI:NL:RBNHO:2023:3612

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
9760879 \ CV EXPL 22-1786
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over compensatie voor vertraging van een vlucht en rechtsgeldige cessie van vorderingen

In deze bodemzaak heeft AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Royal Air Maroc, vertegenwoordigd door mr. T. Teke, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Tangier op 10 augustus 2021. AirHelp vordert een bedrag van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen van meer dan drie uur. De vervoerder heeft de vordering betwist, onder andere door te stellen dat er geen rechtsgeldige cessie van de vordering heeft plaatsgevonden en dat de passagier zich niet tijdig bij de incheckbalie heeft gemeld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de cessie rechtsgeldig was, omdat aan de mededelingsvereiste was voldaan. De rechter oordeelt dat de passagier wel degelijk een bevestigde boeking had en dat de vertraging van meer dan drie uur is aangetoond. De vervoerder heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn verweer te onderbouwen, waardoor de kantonrechter de vordering van AirHelp toewijst.

In de beslissing wordt de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 400,00 aan AirHelp, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. Daarnaast worden de proceskosten aan de vervoerder opgelegd, inclusief rente over deze kosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 8 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9760879 \ CV EXPL 22-1786
Uitspraakdatum: 8 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Germany GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
eiser
hierna te noemen: AirHelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Royal Air Maroc
gevestigd te Casablanca (Marokko)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke (Warendorf Advocaten en Notarissen)

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 24 februari 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Boukhalef Airport, Tangier, met vluchtnummer AT1683 (hierna: de vlucht), van 10 augustus 2021 is vertraagd uitgevoerd.
2.2.
AirHelp heeft namens [betrokkene] (hierna: de passagier) compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag van betaling;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te voldoen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert aan dat niet is voldaan aan de vereisten die de wet aan een rechtsgeldige cessie stelt. De kantonrechter overweegt als volgt. Een rechtsgeldige cessie dient onder verwijzing naar artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan twee constitutieve vereisten te voldoen: een akte van cessie en een mededeling daarvan aan de debiteur. Aan het mededelingsvereiste is in ieder geval voldaan toen de cessie in deze procedure, zo niet bij dagvaarding dan wel bij repliek, ter kennis van de vervoerder is gebracht. Niet vereist is dat een cessie al voltooid is op het moment van de dagvaarding. Uit artikel 3:94 BW volgt voorts dat een cessie niet tweezijdig hoeft te zijn. Voldoende is een enkel door de vervreemder ondertekende akte. Zij hoeft niet te doen blijken van de verklaring van de cessionaris dat hij de levering aanvaardt. De vervoerder voert daarentegen aan dat een cessie weldegelijk tweezijdig dient te zijn en verwijst daarbij onder meer naar een vonnis van deze rechtbank van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:5594). De kantonrechter gaat hieraan voorbij aangezien de wet, zoals hierboven opgenomen, anders voorschrijft. Daarbij is de kantonrechter met AirHelp van oordeel dat de handtekening op de “Assignment Form” in voldoende mate overeenkomt met de handtekening van de passagier op zijn paspoort, zodat ook aan dit verweer van de vervoerder voorbij wordt gegaan.
5.3.
Voor zover de vervoerder aanvoert dat de gemachtigde van AirHelp geen toereikende volmacht toekomt, nu deze gemachtigde in een behoorlijk aantal zaken procedures entameert zonder toereikende volmacht en zonder dat passagiers weten dat er op hun naam of met hun gegevens wordt geprocedeerd, houdt dit verweer in het onderhavige geval geen stand. De vervoerder laat na te motiveren dan wel met stukken te onderbouwen of en, zo ja, in hoeverre hier in het onderhavige geval sprake van is.
5.4.
Tussen partijen is verder in geschil of de passagier een bevestigde boeking had voor de vlucht in kwestie. De vervoerder betwist de door AirHelp gestelde vervoersovereenkomst en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er op naam van de passagier geen ticket is uitgegeven. Bovendien heeft de vervoerder betoogd dat de passagier zich niet tijdig bij de incheckbalie heeft gemeld.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 3 lid 2 van de Verordening volgt dat voor toepassing van de Verordening is vereist dat passagiers beschikken over een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie en zich behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 - (tijdig) bij de incheckbalie hebben gemeld. In het arrest van het Hof van 21 december 2021 (C-146/20, C-188/20, C-196/20 en C-270.20) is een ruimere definitie aan het begrip boeking toegekend. Als passagiers beschikken over een door de touroperator afgegeven ander bewijs in de zin van artikel 2 onder g van de Verordening, dan staat dit andere bewijs ook gelijk aan een boeking. De bewijslast ter zake van het voornoemde rust op AirHelp. De kantonrechter is van oordeel dat AirHelp met het overleggen van een afschrift van de “
ELECTRONIC TICKET RECEIPT” en zijn toelichting daarop gemotiveerd heeft gesteld dat de passagier beschikte over een bevestigde boeking. De vervoerder heeft aangevoerd dat de passagier zich op de gestelde datum van de vlucht niet heeft gemeld bij de incheckbalie, zodat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 3 lid 2 onder a van de Verordening. De kantonrechter oordeelt gelet op het arrest van het Hof van 24 oktober 2019 (C-756/18) dat aan passagiers die over een bevestigde boeking voor die vlucht beschikken, de compensatie uit hoofde van de Verordening niet mag worden geweigerd louter op grond dat zij in het kader van hun vordering tot compensatie niet hebben aangetoond, met name door middel van de instapkaart, dat zij voor de betrokken vlucht aanwezig waren bij de incheckbalie, tenzij wordt aangetoond dat deze passagiers niet met de vertraagde vlucht in kwestie zijn vervoerd. Gelet op het voorgaande houdt het verweer van de vervoerder geen stand. De vervoerder heeft immers niet onderbouwd dat de passagier niet is meegevlogen met de vlucht. Voor zover de vervoerder aanvoert dat de Verordening niet van toepassing is, omdat de passagier wellicht gratis of tegen gereduceerd tarief heeft gereisd wordt hier ook aan voorbij gegaan, omdat de vervoerder dit onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de Verordening van toepassing is.
5.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of de passagier met een vertraging van drie uur of meer is aangekomen op de eindbestemming. AirHelp stelt dat de passagier met een vertraging van in ieder geval 3 uur en 2 minuten is aangekomen op de eindbestemming. De vervoerder betwist het voorgaande en voert aan dat uit de door AirHelp overgelegde stukken ten aanzien van de vlucht volgt: “
Unknown Final Status”, waardoor niet is gebleken dat sprake was van een vertraging. De kantonrechter overweegt als volgt. AirHelp beroept zich op het rechtsgevolg van de gestelde vertraging bij aankomst op de eindbestemming. Dit betekent dat hij ingevolge artikel 150 Rv daarvan de stelplicht en bewijslast draagt. Het Hof Amsterdam heeft daarbij overwogen dat eisende partij voldoende concrete aanknopingspunten dient te verstrekken omtrent de gestelde vertraging, zodat de vervoerder zich daartegen kan verweren (zie het arrest van 3 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2942). In elk geval dient het tijdstip van vertrek vanaf de luchthaven van vertrek alsmede het tijdstip van aankomst op de eindbestemming vermeld te worden, zo mogelijk onder overlegging van relevante bewijsmiddelen (zoals schriftelijke verklaringen van de passagiers of getuigen en de boarding pass). Gelet hierop heeft AirHelp voldaan aan haar stelplicht. Airhelp stelt immers dat de passagier niet volgens de planning om 22:15 uur, maar daadwerkelijk om 01:18 uur (althans later dan 01:18 uur) is aangekomen op de eindbestemming en heeft ter onderbouwing van zijn stelling en stuk overgelegd waaruit volgt:
“Total Arrival Delay: 3 h 2 mins”. De vervoerder heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat vast is komen te staan dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen.
5.7.
De vervoerder voert aan dat de gevorderde wettelijke rente dient te worden afgewezen, nu hij voor de dagvaarding van 24 februari 2022 niet bekend zou zijn met een aanspraak van de passagier of AirHelp op compensatie. Vast staat dat de vervoerder verweer heeft gevoerd tegen de hoofdvordering van AirHelp. De kantonrechter acht het aannemelijk dat de vervoerder, indien zou komen vast te staan dat de vervoerder ook buiten rechte bekend had kunnen zijn met de vordering van AirHelp, het verweer ten aanzien van de hoofdvordering ook buiten rechte zou hebben aangevoerd. Hieruit volgt dat de vervoerder zowel binnen als buiten de gerechtelijke procedure niet voornemens was de compensatie en de wettelijke rente te voldoen. Het verweer van de vervoerder ten aanzien van de wettelijke rente houdt dan ook geen stand. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 10 augustus 2021, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
5.8.
Hetzelfde geldt voor het verweer dat de vervoerder ten aanzien van de verschuldigdheid van de proceskosten heeft gevoerd. De proceskosten komen dan ook eveneens voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2021 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van AirHelp tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 128,00;
salaris gemachtigde € 160,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter