In deze bodemzaak heeft AirHelp Limited, een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Hong Kong, een vordering ingesteld tegen British Airways Plc., gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De zaak betreft een vlucht van Amsterdam naar Osaka, waarbij de passagiers op 8 november 2019 met een vertraging van 9 uur en 20 minuten op hun eindbestemming aankwamen, nadat zij hun aansluitende vlucht hadden gemist door een vertraging van de eerste vlucht.
AirHelp heeft de vordering ingesteld op basis van de compensatieregeling in de Verordening, waarbij zij € 600,00 per passagier vorderde. De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die leidden tot slot delays. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie.
De kantonrechter oordeelde dat de vertraging van 45 minuten als gevolg van de slot delays een buitengewone omstandigheid was, maar dat de resterende 13 minuten vertraging niet kon worden aangemerkt als zodanig. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder onvoldoende buffer had ingebouwd tussen de aansluitende vluchten, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht niet konden halen, zelfs zonder de buitengewone omstandigheden. De vordering tot betaling van de compensatie werd toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen.