ECLI:NL:RBNHO:2023:3650

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
9969559
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en procesvolmacht in het kader van EU-verordening inzake passagiersrechten

In deze zaak hebben de passagiers, eiser 1 en eiser 2, een vervoersovereenkomst gesloten met Air Baltic Corporation A.S. voor een vlucht van Helsinki via Riga naar Amsterdam op 13 augustus 2020. De vlucht van Riga naar Amsterdam (BT617) werd geannuleerd, wat leidde tot een verzoek om compensatie van de vervoerder. De passagiers vorderden een bedrag van € 800,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en stelde dat de passagiers geen toereikende procesvolmacht hadden overgelegd.

De kantonrechter oordeelde dat de gehele vlucht onder de reikwijdte van de procesvolmacht viel, ondanks het verweer van de vervoerder. De rechter stelde vast dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de COVID-19 pandemie, en dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 800,00 toe, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, omdat de passagiers voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij kosten hadden gemaakt.

De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, omdat de vervoerder ongelijk kreeg. De kantonrechter besloot dat de vervoerder € 945,20 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de proceskosten aan de kant van de passagiers werden vergoed. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9969559 \ CV FORM 22-3866
Uitspraakdatum: 19 april 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1],

2. [eiser 2],wonende te [plaats 2],
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Baltic Corporation A.S.,
gevestigd te Riga (Letland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.F.E. Mackay-Beins en mr. N. Bakker

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 1 juli 2022;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 23 oktober 2022.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Helsinki-Vantaa Airport (Finland) via Riga Airport (Letland) naar Amsterdam Schiphol Airport met de vluchtcombinatie BT326 en BT617 op 13 augustus 2020, hierna: de vlucht.
2.2.
Vlucht BT617 van Riga naar Amsterdam is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 145,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 augustus 2020;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per persoon. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van de vervoerder is dat de gemachtigde van de passagiers geen toereikende procesvolmacht heeft overgelegd. De vervoerder stelt dat de volmacht alleen betrekking heeft op vlucht BT326 van 13 augustus 2020, en niet op vlucht BT617 van 13 augustus 2020. De kantonrechter overweegt dat de vlucht van Helsinki via Riga naar Amsterdam in één boeking is aangekocht. Daarmee is naar het kantonrechter sprake van een rechtstreeks aansluitende vlucht die als één geheel moet worden gezien. De gehele vlucht valt dan ook onder de reikwijdte van de overgelegde procesvolmacht. De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van de vervoerder dat de overgelegde procesvolmacht geen betrekking heeft op de alternatieve (doch eveneens geannuleerde) vlucht(en) BT326 en BT617 van 15 augustus 2020. De passagiers hebben de annulering van deze vlucht(en) immers niet aan hun vordering ten grondslag gelegd.
4.3.
De vervoerder heeft subsidiair aangevoerd dat de passagiers in strijd hebben gehandeld met de waarheidsplicht door ten onrechte te stellen dat beide vluchten op 13 augustus 2020 zijn geannuleerd. Bovendien hebben de passagiers onvermeld gelaten dat zij restitutie van hun niet gebruikte vliegtickets hebben ontvangen. De passagiers zijn daarmee reeds gecompenseerd, aldus de vervoerder. De kantonrechter stelt voorop dat restitutie een vordering tot compensatie niet in de weg staat. Verder is hij van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen, van een schending van de waarheidsplicht geen sprake is. Dit verweer faalt daarom eveneens.
4.4.
Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.5.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de autoriteiten van Letland op 9 juni 2020 hebben besloten dat het, in verband met de opmars van het coronavirus, niet langer was toegestaan om personen vanuit Letland naar landen met een hoge besmettingsgraad met het COVID-19 virus, waaronder Nederland, te vervoeren.
4.6.
De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 op 18 maart 2020 aangegeven dat de maatregelen die overheden nemen om de COVID-19 pandemie in te perken naar haar aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat daarmee de onderhavige crisis valt aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Nu de COVID-19 crisis en de daarop getroffen veiligheidsmaatregelen van buiten komende oorzaken zijn waarop de vervoerder naar de aard en oorsprong ervan geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen, is de kantonrechter van oordeel dat de annulering van de onderhavige vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid.
4.7.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming als gevolg van de annulering te voorkomen dan wel te beperken.
4.8.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien een passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagiers zijn omgeboekt naar de vluchtcombinatie BT326 en BT617 op 15 augustus 2020, met een geplande aankomsttijd van 48 uur later dan oorspronkelijk gepland. Het is aan de vervoerder om in een dergelijk geval voldoende aannemelijk te maken dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door hemzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder daarin niet is geslaagd. Hoewel de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen luchtvervoer van Riga naar Amsterdam mogelijk was, betreft het in dit geval een vlucht van Helsinki (via Riga) naar Amsterdam. De vervoerder heeft niet gesteld en onderbouwd dat er geen enkele andere (directe of indirecte) mogelijkheid bestond om de passagiers van Helsinki naar Amsterdam te vervoeren met een vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de alternatief aangeboden vlucht van 15 augustus 2020. Voor zover de vervoerder betoogt dat de passagiers zelf voor de vlucht op 15 augustus 2020 hebben gekozen, is niet gebleken dat de passagiers de mogelijkheid hebben gehad om voor een vlucht met minder late aankomsttijd te kiezen. Zodoende is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder er niet in is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat de alternatief aangeboden vlucht een redelijke maatregel vormt in de zin van bovengenoemd arrest. Dat de vlucht van 15 augustus 2020 eveneens is geannuleerd, en dat de passagiers er vervolgens voor hebben gekozen om, met een door henzelf geboekte vlucht, vanaf Helsinki naar Amsterdam te vliegen doet daar niets aan af. Het feit dat de passagiers een uur eerder respectievelijk dertien minuten later dan de geplande aankomst van de alternatief aangeboden vlucht in Amsterdam zijn aangekomen, kan hen evenmin worden tegengeworpen.
4.10.
De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 600,00 zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de subsidiair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum waarop het A-Formulier ter griffie van de rechtbank is binnengekomen, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.13.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 945,20, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 13 augustus 2020 en over € 145,20 vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 214,00 aan griffierecht en € 132,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open