ECLI:NL:RBNHO:2023:3655

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
9393149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Lot Polish Airlines, vanwege een vertraging van meer dan drie uur van vlucht LO266 op 3 juni 2019 van Amsterdam naar Warschau. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een vertraagde aankomst van een voorafgaande vlucht en instructies van de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen. De vervoerder moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging niet te voorkomen was. De kantonrechter concludeerde dat de wijziging van de Estimated Off Block Time (EOBT) door de vervoerder zelf, als gevolg van de vertraging van de voorafgaande vlucht, niet als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt.

De vordering van de passagiers tot betaling van € 590,75 werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder geen geslaagd beroep kon doen op buitengewone omstandigheden en dat de passagiers recht hadden op compensatie volgens de Europese regelgeving. De proceskosten werden ook aan de vervoerder opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9393149 \ CV EXPL 21-5607
Uitspraakdatum: 19 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1],

2.
[eiser 2],wonende te [plaats 2],
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Lot Polish Airlines Polskie Linie Lotnicze “Lot”
gevestigd te Warschau (Polen)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: A. Kania

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 26 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Frederic Chopin Airport Warschau (Polen) met vlucht LO266 op 3 juni 2019.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juni 2019, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vertraging, ondanks het treffen van redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder een uittreksel uit het
HubInfosysteem overgelegd. Hieruit volgt dat de vertrekvertraging van de vlucht is veroorzaakt door de verlate binnenkomst van de voorafgaande vlucht met hetzelfde toestel (180 minuten) en door slotrestricties afkomstig van de luchtverkeersleiding (22 minuten).
4.5.
Het toestel dat de vlucht in kwestie zou uitvoeren stond gepland om eerst vlucht LO265 van Warschau naar Amsterdam uit te voeren. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van vlucht LO265 voor de duur van 2 uur en 34 minuten te wijten is aan omstandigheden die aan hemzelf toe te rekenen zijn. De resterende vertraging van vlucht LO265 (28 minuten) is volgens de vervoerder te wijten aan instructies van de luchtverkeersleiding. De passagiers stellen daarentegen dat de vervoerder zelf een latere Estimated Off Block Time (EOBT) voor vlucht LO265 heeft doorgegeven. Wanneer een EOBT wordt gewijzigd, vervalt het eerder toegekende slot en dient een vlucht weer achteraan in de rij aan te sluiten bij het verdelen van de beschikbare slots. Het schuiven met de EOBT als gevolg waarvan een slot wordt opgelegd kan niet kwalificeren als buitengewone omstandigheid, aldus de passagiers.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vlucht LO265 stond gepland om 05:20 uur UTC te vertrekken. De vervoerder heeft vervolgens, in verband met een toestelwissel, een nieuwe EOBT van 07:45 uur UTC doorgegeven. De kantonrechter begrijpt dat de EOBT het tijdstip is waarop de vervoerder aangeeft klaar te staan voor de uitvoering van de vlucht. De kantonrechter kan de stelling van de vervoerder dat de eerst gewijzigde slottijd twee uur voor het geplande vertrek van de vlucht is opgelegd niet volgen. Blijkens het overgelegde
operational logheeft de luchtverkeersleiding om 05:45 uur UTC, dus twintig minuten na de oorspronkelijke vertrektijd, het slot van de vlucht gewijzigd van 05:20 uur UTC naar 08:53 uur UTC. Het is dan ook aannemelijk dat de vertraging het gevolg is geweest van de door de vervoerder doorgegeven latere EOBT tijd. Met de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat ten aanzien hiervan geen sprake kan zijn van een buitengewone omstandigheid. Dat vertragingscode 83 als reden voor de vertraging wordt genoemd in de overgelegde slotberichten is in dit kader van ondergeschikt belang. Nu niet is gebleken dat (een deel van) de vertraging van vlucht LO265 veroorzaakt is door een buitengewone omstandigheid, kan de vertraging ook niet als zodanig doorwerken naar de onderhavige vlucht.
4.7.
De vervoerder heeft eerst bij dupliek aangevoerd dat er sprake was van samenloop van vertragingsoorzaken waarbij de aan vlucht LO266 opgelegde restricties de doorslaggevende factor hebben gevormd. Ook indien het toestel zonder vertraging in Warschau zou zijn aangekomen, en dus tijdig klaar zou hebben gestaan voor vertrek, diende de vervoerder de instructies van de luchtverkeersleiding op te volgen. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren had kunnen brengen, zodat dit verweer tardief is. De kantonrechter zal dan ook aan het beroep op samenloop voorbij gaan.
4.8.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging van de vlucht in kwestie vervolgens nog met 22 minuten is opgelopen als gevolg van ATFM slotrestricties (vertragingscode 82). De passagiers stellen dat de vervoerder ook voor de vlucht in kwestie een latere EOBT heeft doorgegeven. De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij drie uur voor het geplande vertrek van de vlucht een nieuw vluchtplan heeft ingediend. ATFM restricties worden altijd twee uur voor het geplande vertrek opgelegd en staan hier daarom los van, aldus de vervoerder. De kantonrechter kan deze stelling niet volgen. Het is aannemelijk dat de vervoerder de EOBT zelf heeft gewijzigd vanwege de vertraagde uitvoering van vlucht LO265. In rechtsoverweging 4.6 is geoordeeld dat de vertraging wegens code 93 geen buitengewone omstandigheid oplevert. De vervoerder kan aldus ook ten aanzien van de vertraging als gevolg van de gewijzigde EOBT geen geslaagd beroep doen op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken.
4.9.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief (inclusief btw), zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 3 juni 2019 en over € 90,75 vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 103,83;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter