ECLI:NL:RBNHO:2023:3659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C15/ 338448/ FT RK 23-245
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag curator in faillissementen van BMF Install.1 B.V. en BMF Man. B.V.

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven in een verzoek tot ontslag van de curator, mr. M.W. Schüller, in de faillissementen van BMF Install.1 B.V. en BMF Man. B.V. Het verzoek is ingediend door de verzoeker, die tevens (middellijk) bestuurder is van deze vennootschappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator op 14 maart 2023 en 28 maart 2023 is aangesteld na de faillietverklaring van de vennootschappen. De verzoeker heeft aangevoerd dat de curator hem respectloos heeft behandeld en niet onbevangen is, omdat hij in een ander faillissement als advocaat van de curator heeft opgetreden tegen de verzoeker. De curator heeft deze beschuldigingen betwist en gesteld dat er geen gronden zijn voor ontslag.

De rechter-commissaris heeft in een eerdere brief aangegeven dat er geen reden is voor ontslag van de curator. De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat het ontslag van een curator een discretionaire bevoegdheid is en dat er zwaarwegende omstandigheden moeten zijn om een verzoek tot ontslag te honoreren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker zijn stellingen niet heeft onderbouwd en dat er geen bewijs is voor de beschuldigingen aan het adres van de curator. De enkele omstandigheid dat de curator in een ander faillissement een procedure tegen de verzoeker heeft aangespannen, is niet voldoende om het ontslag te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot ontslag van de curator afgewezen, omdat de verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van misdragingen of ernstige fouten van de curator. De rechtbank heeft de beslissing op 20 april 2023 in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Rekestnummer: C15/ 338448/ FT RK 23-245
Insolventienummers: F 15/23/60 en F /15/23/82
Beschikking d.d. 20 april 2023
Op het verzoek ingevolge artikel 73 Faillissementswet (Fw) van
[verzoeker],
verzoeker,
strekkende tot het ontslag van mr. M.W. Schüller, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van BMF Install.1 B.V. en BMF Man. B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoek tot ontslag van de curator d.d. 29 maart 2023;
-de reactie van de curator d.d. 4 april 2023;
-de brief met de visie van de rechter-commissaris d.d. 13 april 2023;
-de mondelinge behandeling op 18 april 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.

2.De feiten

2.1.
BMF Install.1 B.V. en BMF Man. B.V. (hierna: BMF Install.1 en BMF Man.) zijn respectievelijk 14 maart 2023 en 28 maart 2023 door deze rechtbank failliet verklaard met benoeming van mr. M.P. de Valk tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. Schüller tot curator. Verzoeker is (middellijk) bestuurder van deze gefailleerde vennootschappen.
2.2.
Verzoeker is tevens (middellijk) bestuurder van een andere, op 4 september 2018, gefailleerde vennootschap, genaamd BFM B.V. (hierna: BFM), waarin mr. P.J. Mijnssen tot curator is aangesteld. Mr. Schüller treedt in dit (thans nog lopende) faillissement op als advocaat van de curator en heeft in die hoedanigheid een procedure tegen verzoeker aanhangig gemaakt in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid. Deze procedure is vervolgens geëindigd met een vaststellingsovereenkomst tussen verzoeker en mr. Mijnssen q.q., inhoudende dat verzoeker een bedrag van € 300.000,- aan de boedel zal betalen ter finale kwijting.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
Het verzoek ex artikel 73 Fw strekt tot ontslag van de curator. Verzoeker legt hier samengevat aan ten grondslag dat mr. Schüller verzoeker in het faillissement van BFM, waarin mr. Schüller optrad als advocaat van mr. Mijnssen q.q., respectloos heeft bejegend, niet onbevangen is en misbruik heeft gemaakt van de informatie en de medewerking die hij van verzoeker heeft gekregen in het kader van de procedure inzake bestuurdersaansprakelijkheid. De verwijten die verzoeker terzake gemaakt werden waren compleet verzonnen en uiteindelijk is de schikking onder grote druk en in feite tegen de wil van verzoeker tot stand gekomen. Verder kent mr. Schüller verzoeker privé via hun kinderen die gezamenlijk op school en de voetbalclub zaten, hetgeen zijn onbevangenheid in de weg zit.

4.Het standpunt van de curator

4.1.
De curator betwist de stellingen van verzoeker en is van mening dat de gestelde gronden zijn ontslag niet rechtvaardigen. Hij kent verzoeker niet privé, anders dan dat zijn zoon vijftien jaar geleden een of twee seizoenen bij de zoon van verzoeker in het voetbalteam zat. Ook is hij niet respectloos jegens verzoeker geweest. Verzoeker heeft zich hier destijds ook niet over beklaagd en brengt dit argument eerst bij onderhavig verzoek naar voren. Daarnaast heeft verzoeker zich in de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure destijds laten bijstaan door een ter zake kundig advocaat die hem ook heeft bijgestaan bij het treffen van de schikking. Er is ten slotte geen sprake geweest van misbruik van de door verzoeker verleende medewerking. Ook hierover heeft verzoeker zich niet eerder beklaagd en dit argument eerst bij onderhavig verzoek naar voren gebracht, aldus de curator.

5.Het standpunt van de rechter-commissaris

5.1.
De rechter-commissaris heeft zijn visie op het verzoek tot ontslag van de curator gegeven bij brief van 13 april 2023. Concluderend meent de rechter-commissaris dat er geen grond is voor het ontslag van de curator.

6.De beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 73 lid 1 Fw is de rechtbank bevoegd om onder meer op verzoek van gefailleerde de curator te ontslaan en in zijn plaats een ander te benoemen.
6.2.
Vooropgesteld wordt dat het hier een discretionaire bevoegdheid betreft en dat in het algemeen terughoudendheid betracht dient te worden bij de beoordeling van een verzoek strekkende tot ontslag van een curator. Voor toewijzing van een dergelijk verzoek dient er sprake te zijn van zwaarwegende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld ernstige fouten bij het beheer van de boedel of misdragingen jegens de persoon van de gefailleerde en/of bestuurder en/of schuldeisers.
6.3.
In de kern komen de stellingen van verzoeker er op neer dat de handelwijze van mr. Schüller als advocaat van de curator in het faillissement van BFM, met name ten aanzien van de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure, ongeoorloofd is geweest en dat hij daarom in de faillissementen van BMF Install.1 en BMF Man. niet als curator kan fungeren en dient te worden vervangen. De curator heeft de standpunten van verzoeker bestreden en de rechter-commissaris ziet ook geen gronden voor ontslag van de curator. Het ligt op de weg van verzoeker om feiten en omstandigheden te stellen die zijn stellingen kunnen dragen. Naar het oordeel van de rechtbank is verzoeker hierin niet geslaagd. Verzoeker heeft zijn stellingen niet onderbouwd. Dat de curator niet onbevangen zou zijn, respectloos zou hebben gehandeld en misbruik zou hebben gemaakt van verkregen informatie is niet gebleken, nog afgezien van het feit dat de bestuurder op grond van de wet (artikel 106 Fw)
verplichtis de curator inlichtingen te verschaffen. De enkele omstandigheid dat mr. Schüller in hoedanigheid van advocaat namens de curator in een ander faillissement een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure aanhangig heeft gemaakt tegen verzoeker, die is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst, is geen zwaarwegende grond die het ontslag van de curator rechtvaardigt, zelfs niet indien bestuurder daarbij het vuur aan de schenen zou zijn gelegd, bijvoorbeeld met een beslaglegging. Geenszins is gebleken dat mr. Schüller daarmee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden en evenmin dat hij op die wijze informatie heeft verkregen die aan zijn onbevangenheid in de twee nieuwste faillissementen in de weg staat, zoals verzoeker stelt. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat die procedure was gebaseerd op verzinsels, mede gelet op het feit dat de rechter-commissaris in dat faillissement toestemming heeft gegeven voor het aanhangig maken van die procedure en voor het treffen van de schikking – een schikking die bovendien een dermate groot bedrag betreft, dat het onwaarschijnlijk is dat verzoeker, bijgestaan door een advocaat, die zou hebben getroffen indien het slechts zou gaan om aantijgingen, gebaseerd op verzinsels.
6.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.