ECLI:NL:RBNHO:2023:3691

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
9737625 \ CV EXPL 22-1517
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de verplichtingen van de vervoerder

In deze bodemzaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Turk Havayollari A.O. (Turkish Airlines), wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Asmara via Istanbul op 2 januari 2020. De passagiers hebben hun vordering gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van de vertraging die hen meer dan 48 uur later op hun eindbestemming bracht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De vervoerder heeft betwist dat hij niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om de passagiers tijdig naar hun eindbestemming te vervoeren. De kantonrechter oordeelde echter dat, ongeacht eventuele buitengewone omstandigheden, niet is gebleken dat de vervoerder aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de passagiers naar de eerst beschikbare vlucht heeft omgeboekt.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de proceskosten. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van in totaal € 1.417,80 aan de passagiers, plus de proceskosten en nakosten. Dit vonnis is uitgesproken op 12 april 2023 door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9737625 \ CV EXPL 22-1517
Uitspraakdatum: 12 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Turk Havayollari A.O., tevens handelend onder de naam
Turkish Airlines
gevestigd te Ankara (Turkije) en mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigden mr. H. Bulut-Yazir

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 20 december 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Istanbul New Airport (Turkije) naar Asmara International Airport (Eritrea) op 2 januari 2020.
2.2.
Vlucht TK1952 van Amsterdam-Schiphol Airport naar Istanbul New Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Eritrea hebben gemist. De passagiers zijn vervolgens omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij meer dan 48 uur later zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 januari 2020, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 217,80 dan wel € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de passagier zo spoedig mogelijk naar zijn eindbestemming te vervoeren.
4.3.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan 48 uur zijn aangekomen op de overeengekomen eindbestemming. Het had dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen dat zich één van voornoemde uitzonderingssituaties voordeed.
4.4.
De vervoerder heeft (eerst in dupliek) aangevoerd dat hij niet meer kon doen dan de passagiers om te boeken naar de volgende vlucht. De vervoerder heeft dit niet onderbouwd. Het was aan de vervoerder om in het onderhavige geval gemotiveerd aan te geven dat de passagiers naar de eerst beschikbare vlucht (een vlucht van de vervoerder of van een andere luchtvaartmaatschappij) zijn omgeboekt. Daarbij heeft de vervoerder onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de door de passagiers beschreven alternatieve vluchten geen (redelijke) opties waren. Resumerend is niet gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
4.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de compensatie te betalen omdat hij niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente over de proces- en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.417,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 2 januari 2020 en over € 217,80 vanaf 20 december 2021 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter