ECLI:NL:RBNHO:2023:3710

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
C/15/326834 / HA ZA 22-227
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar bodemverontreiniging in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 maart 2023 een tussenvonnis uitgesproken waarin een deskundigenonderzoek naar bodemverontreiniging is bevolen. Dit volgde op een tussenvonnis van 21 december 2022, waarin de rechtbank haar voornemen had geuit om een deskundige te benoemen. De eisende partijen, [eisers], vertegenwoordigd door advocaat mr. P. van Lingen, hebben hun standpunten over de benoeming van de deskundige en de te stellen vragen naar voren gebracht. De gedaagde partij, [gedaagde], vertegenwoordigd door advocaat mr. S.H.N. de Wijs, heeft ook haar voorkeur voor de benoeming van Antea Group als deskundige geuit, maar de rechtbank heeft deze benoeming afgewezen vanwege mogelijke belangenverstrengeling. In plaats daarvan is de heer S. Brink van HB Adviesbureau benoemd als deskundige, die zich zal richten op de bodemkwaliteit van het perceel in kwestie.

De rechtbank heeft de deskundige de opdracht gegeven om te onderzoeken of er verontreinigingen in de bodem aanwezig zijn en, indien dit het geval is, welke saneringsmaatregelen nodig zijn. De rechtbank heeft ook de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld op € 23.000,- inclusief btw, en heeft bepaald dat de gedaagde partij dit bedrag moet betalen. De rechtbank heeft benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat zij de deskundige toegang moeten verlenen tot de noodzakelijke plaatsen voor het onderzoek. De deskundige moet zijn rapport uiterlijk drie maanden na de betaling van het voorschot indienen, en partijen hebben de mogelijkheid om opmerkingen te maken op het concept-rapport.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/326834 / HA ZA 22-227
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. P. van Lingen te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.H.N. de Wijs te Amsterdam.
De zaak in het kort
In het tussenvonnis van 21 december 2022 heeft de rechtbank aangegeven voornemens te zijn een deskundige op het gebied van bodemkwaliteit te benoemen. Partijen hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt zich uit te laten over het aangekondigde deskundigenbericht. In dit tussenvonnis beveelt de rechtbank na kennis te hebben genomen van het tussen partijen gevoerde debat een deskundigenonderzoek en gaat zij over tot benoeming van een bodemdeskundige. Wat betreft de vraagstelling aan de deskundige neemt de rechtbank een aantal door [eisers] voorgestelde vragen over.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 december 2022;
- de akte van [eisers] van 18 januari 2023;
- de akte van [gedaagde] van 18 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 21 december 2022 heeft de rechtbank overwogen dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. De rechtbank heeft aangegeven voornemens te zijn een deskundige op het gebied van bodemkwaliteit te benoemen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over onder meer de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Bevel deskundigenbericht en persoon van de deskundige
2.2.
[gedaagde] heeft in haar akte van 18 januari 2023 meegedeeld dat zij de benoeming van Antea Group als deskundige voorstaat. Zij wenst Antea Group in te schakelen vanwege haar kundigheid en het verkennende bodemonderzoek dat Antea Group in de onderhavige procedure eerder al heeft verricht en het mogelijk kostendrukkende effect als gevolg daarvan.
2.3.
[eisers] heeft in zijn akte van 18 januari 2023 voorgesteld de heer S. Brink van HB Adviesbureau te benoemen als deskundige. Hij is adviseur bodem en als zodanig is hij BRL gecertificeerd. Indien dit voorstel niet wordt gevolgd, dan zouden Kwinfra of Grondslag door de rechtbank als deskundige kunnen worden benoemd. [eisers] heeft bezwaar tegen het voorstel van [gedaagde] om Antea Group als deskundige te benoemen. Antea Group is namelijk eerder eenzijdig door [gedaagde] in de onderhavige procedure aangesteld en is derhalve niet meer als onafhankelijk aan te merken.
2.4.
De rechtbank heeft kennis genomen van het tussen partijen gevoerde debat omtrent het aantal te benoemen deskundige(n), de persoon van de deskundige(n), het specialisme van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Mede gelet op dat debat zal het eerder aangekondigde deskundigenbericht worden bevolen en zal de rechtbank de heer S. Brink van HB Adviesbureau (hierna: Brink) als deskundige benoemen. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
2.5.
De rechtbank gaat voorbij aan het voorstel van [gedaagde] om Antea Group als deskundige te benoemen, omdat Antea Group eerder in deze procedure al een rapport heeft uitgebracht in opdracht van [gedaagde] . De onafhankelijkheid van Antea Group ten opzichte van beide partijen is daardoor mogelijk in het geding. De rechtbank deelt dan ook het bezwaar van [eisers] heeft Brink voorgedragen aan [gedaagde] . In haar akte heeft [gedaagde] geen bezwaren aangevoerd tegen de benoeming van Brink.
2.6.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding om Brink, senior adviseur bodem bij HB Adviesbureau, te benoemen als deskundige. Brink heeft de rechtbank bericht dat hij bereid is het onderzoek uit te voeren en dat hij vrij staat ten opzichte van partijen.
Brink heeft aangegeven dat hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden gebruik zal maken van zijn collega(’s) en (mogelijk) externe partijen, zoals een aannemer voor graafwerk, een veiligheidskundige in verband met asbestonderzoek en een laboratorium voor het uitvoeren van analyses. De rechtbank vindt dit toelaatbaar gezien de aard van het deskundigenonderzoek. De rechtbank merkt voor de duidelijkheid op dat het uitgangspunt is dat Brink alle werkzaamheden zelf verricht en daarvan zelf verslag doet, omdat zijn benoeming als deskundige gebaseerd is op het vertrouwen in zijn eigen kennis en ervaring op zijn vakgebied. Als Brink een bepaalde onderzoekshandeling niet zelf kan of wil verrichten, kan hij gebruik maken van derden en collega’s, maar dat moet hij dan wel aan partijen laten weten (volgens de Leidraad deskundigen in civiele zaken). Bovendien moet hij in geval van inschakeling van derde partijen bij zijn onderzoek in zijn rapport duidelijk aangeven welke onderzoekshandelingen door die partijen zijn verricht, zo nodig onder bijvoeging van de door hen opgestelde verslagen/rapporten.
Vragen
2.7.
[gedaagde] heeft in de akte na tussenvonnis aangegeven dat zij de vraagstelling, zoals voorgesteld door de rechtbank, voldoende acht.
[eisers] kan zich eveneens vinden in de door de rechtbank geformuleerde vragen, met dien verstande dat hij de rechtbank verzoekt om de vraagstelling onder 1), 3), 4) en 5) aan te vullen.
[gedaagde] verzet zich uitsluitend tegen de voorgestelde aanvullingen op de vraagstelling onder 3).
2.8.
Volgens [eisers] dient de vraagstelling onder 1) aangevuld te worden met “kadastraal perceel sectie A nr. [kadastraal nr.] ”. De rechtbank volgt [eisers] in dit voorstel en zal de vraagstelling dienovereenkomstig aanpassen.
2.9.
Bij de vraagstelling onder 3) heeft [eisers] drie aanvullende vragen voorgesteld:
a. a) Welk rapport is benodigd om de vervuiling uit het register bij het Bodemloket/Kadaster te krijgen ingeval er wel verontreiniging is aangetroffen maar deze niet zodanig is dat saneringsmaatregelen getroffen moeten worden?
b) Wat kunt u zeggen over de kans en de mate van waarschijnlijkheid dat de vervuiling zich in de loop van de jaren verspreidt?
c) Wat kunt u zeggen over de kans en de mate van waarschijnlijkheid dat de vervuiling met de jaren erger wordt?
2.9.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van deze nadere vragen. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de voorgestelde aanvulling bij a) overbodig is, aangezien het antwoord op deze vraag niet relevant is voor de beoordeling van de vraag welk nadeel [eisers] heeft ondervonden en - aangenomen dat dit er is - op welke wijze en in welke mate het nadeel kan worden opgeheven. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat deze voorgestelde aanvulling te sturend is, omdat de deskundige daarmee in feite gevraagd wordt naar een bepaald resultaat toe te schrijven. De rechtbank acht het wenselijk om de vraagstelling zo open mogelijk te formuleren.
Wat betreft de voorgestelde aanvullingen bij b) en c) is de rechtbank van oordeel dat deze niet de kern van de zaak raken. In rechtsoverweging 4.9. van het tussenvonnis van 21 december 2022 heeft de rechtbank reeds overwogen dat moet worden vastgesteld wat de actuele situatie aangaande de bodemverontreiniging is. Het gaat derhalve niet om het doen van prognoses, maar juist om het verkrijgen van duidelijkheid over de huidige stand van zaken. De rechtbank ziet om die reden geen meerwaarde in de door [eisers] voorgestelde aanvullingen bij b) en c).
Overigens staat het de deskundige vrij om, indien hij dat relevant acht, op deze aspecten in te gaan, bijvoorbeeld bij de beantwoording van de vraagstelling onder 4) of 5).
2.10.
[eisers] stelt daarnaast voor om de vraagstelling onder 4) aan te vullen met de navolgende vraag:
a. a) Welke kosten zijn er naar uw inschatting gemoeid met de herstelkosten van de tuin, bestaande uit bestrating, beplanting en grasveld?
Ook de vraagstelling onder 5) dient volgens [eisers] aangevuld te worden met twee vragen:
a. a) Wat is de doorlooptijd van de sanering?
b) Kan het huis/kantoor gebruikt worden tijdens de sanering?
2.10.1.
De rechtbank heeft op zich geen bezwaar tegen het opnemen van deze aanvullende vragen, maar overweegt wel dat het onzeker is of de deskundige vanuit zijn kennis en ervaring antwoord kan geven op deze vragen. De deskundige wordt daarom de ruimte gelaten om deze vragen onbeantwoord te laten als hij vindt dat zijn expertise ontoereikend is. De drie voorgestelde aanvullende vragen zullen samen als nieuwe vraag worden opgenomen onder de beslissing.
2.11.
Aan de deskundige zullen, het voorgaande in aanmerking genomen, de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd.
Voorschot
2.12.
In het tussenvonnis van 21 december 2022 heeft de rechtbank al aangekondigd en toegelicht dat [gedaagde] het voorschot op de kosten van de deskundige moet betalen. Partijen hebben zich over (de hoogte van) het voorschot in hun akten niet nader uitgelaten. De rechtbank zal de hoogte van het voorschot vaststellen op een bedrag van € 23.000,- inclusief btw. Dat is volgens Brink een grove schatting van de kosten van de werkzaamheden. Brink beschikt nog niet over de stukken en heeft een grofstoffelijke kostenraming opgesteld om nu in elk geval een indicatie te geven. Daarbij sluit de rechtbank aan. Dreigt het voorschotbedrag te worden overschreden, dan dient Brink tijdig om begroting van een aanvullend voorschot te verzoeken.
Ten slotte
2.13.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, met name in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.14.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij verstrekken.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
1. Is er, gelet op de geldende wettelijke regels en richtlijnen, sprake van verontreinigingen in de bodem in de achtertuin en rondom het woonhuis (het hoger gelegen deel) op het perceel aan [plaats] , kadastraal perceel sectie A nr. [kadastraal nr.] ?
2) Indien u vraag 1 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aangeven:
- met welke stoffen de bodem verontreinigd is?
- in welke mate de bodem verontreinigd is?
3) Als er naar uw mening sprake is van verontreinigingen in de bodem, zijn die dan van dien aard dat saneringsmaatregelen genomen dienen te worden?
4) Indien u vraag 3 bevestigend beantwoordt, kunt u dan aangeven:
- welke saneringsmaatregelen genomen dienen te worden?
- welke kosten daar naar uw inschatting mee zijn gemoeid?
5) Indien u vraag 3 bevestigend beantwoordt en voor zover u vanuit uw deskundigheid antwoord kunt geven op de volgende vragen, kunt u dan aangeven:
- welke kosten er naar uw inschatting gemoeid zijn met het herstel van de tuin, bestaande uit bestrating, beplanting en grasveld?
- wat de doorlooptijd is van de sanering?
- of het huis/kantoor gebruikt kan worden tijdens de sanering?
6) Heeft u gelet op de standpunten van partijen en de stukken in het dossier, nog andere opmerkingen die voor de verdere beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
3.2.
benoemt tot deskundige:
De heer S. Brink,
HB Adviesbureau
adres: Comeniusstraat 7, 1817 MS Alkmaar
telefoon: 088 - 472 06 00,
e-mailadres: info@hbadvies.nl,
www.hbadvies.nl,
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
het voorschot
3.4.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige (voorlopig) begrote bedrag van € 23.000,- (inclusief btw),
3.5.
bepaalt dat [gedaagde] het voorschot dient over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstcentrum voor de Rechtspraak,
3.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.7.
bepaalt dat [gedaagde] het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.8.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.9.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
- de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid moet bieden dit onderzoek bij te wonen; als slechts één partij (althans niet alle partijen) bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
- als partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
3.10.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
het schriftelijk rapport
3.11.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.12.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.13.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.14.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
woensdag 4 oktober 2023,
3.15.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht aan beide zijden op een termijn van vier weken,
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.