ECLI:NL:RBNHO:2023:3772

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
10234524 AO VERZ 22-30
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na langdurige ziekte en opvolgend werkgeverschap

In deze zaak heeft de kantonrechter uitspraak gedaan over het verzoek van een werknemer om de arbeidsovereenkomst te ontbinden na langdurige arbeidsongeschiktheid van meer dan twee jaar. De werknemer, die sinds 6 mei 2020 arbeidsongeschikt is, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verwerende partij, een bouwbedrijf, en stelde dat hij recht had op een transitievergoeding die berekend moest worden vanaf een eerdere datum van indiensttreding, namelijk 30 augustus 1999, vanwege opvolgend werkgeverschap. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek tot ontbinding toewijsbaar was, maar dat er geen transitievergoeding werd toegekend omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer kreeg de gelegenheid om zijn verzoek in te trekken, maar de kantonrechter verklaarde dat de ontbinding voorwaardelijk werd uitgesproken. Daarnaast werden verklaringen voor recht afgegeven over het opvolgend werkgeverschap en de aanspraken van de werknemer op vakantiedagen en reiskostenvergoeding. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer om een leermeestertoeslag en een jubileumuitkering af, omdat niet was aangetoond dat hij aan de vereisten voldeed. De proceskosten werden geacht door beide partijen zelf te worden gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10234524 AO VERZ 22-30
Uitspraakdatum: 20 februari 2023
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. P.M. Stoop
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bouwbedrijf [verweerder] B.V.,
gevestigd te [plaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.J. Arts-van den Broek.
De zaak in het kort
Het verzoek van de werknemer om de arbeidsovereenkomst na ruim twee jaar arbeidsongeschiktheid te ontbinden is toewijsbaar. De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld zijn verzoek in te trekken, omdat er geen transitievergoeding wordt toegekend. Er is immers geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De verklaringen voor recht dat sprake is van opvolgend werkgeverschap sinds 1999 en dat de werknemer aanspraak maakt op uitbetaling van vakantiedagen en een reiskostenvergoeding worden toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek tot ontbinding ingediend.
1.2.
Op 23 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1982, is op 30 augustus 1999 als timmerman in dienst getreden bij Stg Bouwmensen Zaanstreek Waterland .
2.2.
Van 23 juni 2003 tot en met 31 december 2005 is [verzoeker] bij [bedrijf] B.V. als timmerman in dienst geweest.
2.3.
[bedrijf] B.V. is op 1 januari 2006 gefuseerd met Beijer Bouw B.V. als gevolg waarvan Agere Bouw B.V. is ontstaan. [verzoeker] is in dienst getreden bij Agere Bouw B.V. in de functie van timmerman.
2.4.
Op 9 juni 2009 is Agere Bouw B.V. failliet verklaard. De curator heeft de arbeidsovereenkomst per 20 juli 2009 opgezegd. [verzoeker] heeft daarna een WW-uitkering ontvangen.
2.5.
[verzoeker] is op 21 september 2009 in dienst getreden bij [verweerder] Onderhoud & Renovatie B.V. als Timmerman 1. Wegens een overgang van onderneming is [verzoeker] per 29 december 2014 in dienst gekomen bij [verweerder] als Timmerman 1. Het salaris van [verzoeker] bedraagt thans € 4.371,02 per maand inclusief vakantie- en prestatietoeslag.
2.6.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Bouw & Infra van toepassing (hierna: de cao).
2.7.
[verzoeker] is sinds 6 mei 2020 arbeidsongeschikt. [verzoeker] ontvangt per 12 mei 2022 een WGA-uitkering wegens 100% arbeidsongeschiktheid.
2.8.
Medio april 2022 heeft [verweerder] een vaststellingsovereenkomst aan [verzoeker] gestuurd met als doel de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid te beëindigen, waarbij een transitievergoeding was berekend op basis van een datum indiensttreding van 21 september 2009. Op 5 mei 2022 heeft de gemachtigde van [verzoeker] laten weten niet akkoord te gaan met de vaststellingsovereenkomst, omdat volgens [verzoeker] sprake is van opvolgend werkgeverschap, zodat voor de berekening van de transitievergoeding als datum indiensttreding 30 augustus 1999 heeft te gelden. De gemachtigde [verweerder] heeft vervolgens contact opgenomen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om informatie in te winnen over de hoogte (van de compensatie) van de transitievergoeding. Het UWV heeft aangegeven dat vaak wordt uitgegaan van de datum indiensttreding die vermeld staat op de loonstrook, in dit geval 21 september 2009. Het UWV heeft aangegeven dat, op het moment dat er een gerechtelijke uitspraak ligt dat sprake is van opvolgend werkgeverschap, de kans groot is dat met die uitspraak het UWV tot dezelfde conclusie komt en de compensatie van de transitievergoeding op die basis zal toekennen.
2.9.
In een brief van 3 juni 2022 heeft [oud werkgever] onder andere het volgende aan [verzoeker] geschreven:
“Hiermee bevestig ik dat jij werkzaam bent geweest in dienst van mijn bedrijven:
[bedrijf] van 30 augustus 1999 tot 31 december 2005
Agere Bouw van 1 januari 2006 tot 9 juni 2009
Nadat Agere Bouw failliet ging ben je met mij meegaan naar bouwbedrijf [verweerder] en heb je daar nog een aantal jaren gewerkt.”

3.Het verzoek en het tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden onder toekenning van een transitievergoeding, waarbij de transitievergoeding wordt berekend vanaf een datum van indiensttreding van 30 augustus 1999 omdat sprake is geweest van opvolgend werkgeverschap. Subsidiair verzoekt [verzoeker] een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Verder doet [verzoeker] diverse verzoeken over het uitbetalen van vakantiedagen, een reiskostenvergoeding, een leermeestertoeslag en een jubileumuitkering.
3.2.
[verweerder] voert verweer tegen het verzoek van [verzoeker] . Er is volgens [verweerder] geen sprake van opvolgend werkgeverschap tussen Agere Bouw B.V. en (de rechtsopvolger van) [verweerder] . Volgens [verweerder] moet de transitievergoeding worden berekend vanaf 21 september 2009. Het verlofsaldo van [verzoeker] is nihil en [verweerder] is geen vergoeding voor reiskosten, een leermeestertoeslag of een jubileumuitkering aan [verzoeker] verschuldigd. [verweerder] verzoekt bij wijze van zelfstandig tegenverzoek ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

4.De beoordeling

het verzoek
Ontbinding
4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van [verzoeker] moet worden ontbonden. De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [1] Niet in geschil is dat [verzoeker] langdurig arbeidsongeschikt is en dat sprake is van een slapend dienstverband. Ook [verweerder] wenst de arbeidsovereenkomst te beëindigen, zodat het verzoek in zoverre toewijsbaar is.
Transitievergoeding
4.2.
[verzoeker] verzoekt voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden om toekenning van de wettelijke transitievergoeding. Voor toekenning van de transitievergoeding bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer is vereist dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [2] Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. De door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals het geen gehoor geven aan zijn verzoek om vakantiedagen uit te betalen en het maandenlang in het ongewisse houden van [verzoeker] over de verdere afwikkeling van zijn ontslag vanwege de onduidelijkheid over de berekening van de uit te keren transitievergoeding, leveren naar het oordeel van de kantonrechter geen ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van [verweerder] op. Ook de subsidiair verzochte schadevergoeding, ter hoogte van het bedrag van de wettelijke transitievergoeding, zal worden afgewezen. Op grond van de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden kan immers niet worden gezegd dat [verweerder] haar verplichtingen als goed werkgever heeft geschonden als gevolg waarvan [verzoeker] schade heeft geleden. In de specifieke omstandigheden van deze zaak, met name de discussie tussen partijen over het opvolgend werkgeverschap, het daarover ingenomen (voorlopige) standpunt van het UWV en de onzekerheid over de (hoogte van) de wettelijke transitievergoeding, kon van [verweerder] (nog) niet gevergd worden in te stemmen met een verzoek om het dienstverband te beëindigen tegen betaling van een vergoeding ter hoogte van de verzochte transitievergoeding. De door [verzoeker] verzochte wettelijke transitievergoeding en schadevergoeding worden dan ook afgewezen.
Intrekking
4.3.
De kantonrechter begrijpt het verzoek van [verzoeker] zo, en dat is ter zitting door hem bevestigd, dat hij alleen wil dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden indien aan hem de transitievergoeding wordt toegekend. [verzoeker] heeft daarom verzocht in de gelegenheid te worden gesteld zijn ontbindingsverzoek in te trekken. [3] De wet biedt echter niet de mogelijkheid tot het intrekken van een ontbindingsverzoek, indien de transitievergoeding niet wordt toegekend. De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van [verzoeker] gelet op zijn verzoek en in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018 [4] opvatten als een verzoek om een voorwaardelijke beslissing.
4.4.
Voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] zal toewijzen en de arbeidsovereenkomst zal ontbinden met ingang van 15 maart 2023. [5] Nu aan de ontbinding geen transitievergoeding wordt verbonden, zal de ontbinding voorwaardelijk worden uitgesproken en zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
Verklaringen voor recht
4.5.
[verzoeker] heeft meerdere subsidiaire, meer subsidiaire en nog meer subsidiaire verzoeken ingediend en heeft daaraan verzoeken om verklaringen voor recht verbonden. Ter zitting is gebleken dat het voor partijen in deze procedure vooral gaat om het verkrijgen van duidelijkheid over meerdere tussen hen bestaande geschilpunten, zodat mogelijk alsnog een regeling kan worden getroffen. De kantonrechter zal daarom oordelen over de door [verzoeker] aangedragen geschilpunten en in dat kader al dan niet verklaringen voor recht uitspreken. De kantonrechter overweegt dat dergelijke verzoeken kunnen worden ingediend in deze verzoekschriftprocedure, omdat het gaat om vorderingen die voldoende verband houden met de (beoogde) beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [6]
Opvolgend werkgeverschap
4.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag welke aanvangsdatum van het dienstverband van [verzoeker] bij de berekening van de transitievergoeding moet worden gehanteerd: 30 augustus 1999 of 21 september 2009. Hiermee hangt samen de vraag of (de rechtsvoorganger van) [verweerder] als opvolgend werkgever kan worden aangemerkt.
4.7.
In de wet is bepaald, voor zover hier van belang, dat voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, worden samengeteld. De vorige zin is eveneens van toepassing indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. [7]
4.8.
Vóór 1 juli 2015 gold ten aanzien van de beoordeling of sprake was van een opvolgend werkgever (onder meer) het ‘zodanige banden-criterium’. [8] Dit criterium is met inwerkingtreding van de WWZ op 1 juli 2015 komen te vervallen, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vraag van opvolgend werkgeverschap in geval van indiensttreding vóór 1 juli 2015 moet worden beantwoord aan de hand van het oude recht. [9]
4.9.
Gelet hierop zal de kantonrechter de vraag van opvolgend werkgeverschap in het kader van de berekening van de transitievergoeding beoordelen met inachtneming van het vóór 1 juli 2015 geldende recht. Dat betekent dat er pas sprake kan zijn van opvolgend werkgeverschap als er tussen de voorgaande werkgevers zodanige banden bestonden dat gezegd kan worden dat het inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van de werknemer kan worden toegerekend aan de opvolgende werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter is daaraan in dit geval voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.10.
Vast staat dat [verzoeker] voordat hij bij de rechtsvoorganger van [verweerder] in dienst trad vanaf 30 augustus 1999 steeds onder leiding van Hooijschuur werkzaam is geweest als timmerman en dat hij door Hooijschuur, die toen al werkte voor de rechtsvoorganger van [verweerder] , is benaderd om daar in dienst te treden. Niet alleen [verzoeker] is zo bij de rechtsvoorganger van [verweerder] in dienst gekomen maar ook een aantal van zijn ex-collega’s is meegegaan. Ter zitting is voorgaande door [verweerder] bevestigd en is verklaard dat Hooijschuur [verzoeker] heeft aangedragen bij [verweerder] en dat zij de extra medewerkers goed konden gebruiken.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat tussen Hooijschuur en [verweerder] zodanige banden bestonden dat het inzicht van Hooijschuur in de hoedanigheid en de geschiktheid van [verzoeker] moet worden toegerekend aan [verweerder] . [verweerder] was middels Hooijschuur immers op de hoogte van de hoedanigheid en het functioneren van [verzoeker] . Dat sprake is geweest van een fusie van [bedrijf] B.V. met Beijer Bouw B.V. in Agere Bouw B.V. en daarna een faillissement van Agere Bouw B.V., zodat [verzoeker] niet aansluitend in dienst is getreden bij de rechtsvoorganger van [verweerder] , maakt voor het al dan niet sprake zijn van opvolgend werkgeverschap niet uit. De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht dat sprake is van opvolgend werkgeverschap en dat 30 augustus 1999 geldt als datum van indiensttreding bij [verweerder] wordt toegewezen.
Vakantiedagen
4.12.
Partijen zijn het niet eens over het nog openstaande vakantiesaldo van [verzoeker] dat bij het einde van het dienstverband aan hem moet worden uitbetaald. [verzoeker] stelt zich (na wijziging ter zitting) op het standpunt dat hij aanspraak kan maken op twee keer twintig wettelijke vakantiedagen. Dit wordt door [verweerder] betwist en volgens haar is het saldo van de verlofuren van [verzoeker] nihil.
4.13.
De kantonrechter neemt bij de beoordeling als uitgangspunt dat dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer de overeengekomen arbeid niet verricht wegens ziekte slechts indien in een voorkomend geval de werknemer ermee instemt kunnen worden aangemerkt als vakantie. [10] Het is daarbij aan [verweerder] om bij betwisting van instemming door [verzoeker] te bewijzen dat [verzoeker] wel heeft ingestemd met het opnemen van vakantie-uren tijdens ziekte.
4.14.
[verzoeker] betwist dat hij heeft ingestemd met het opnemen van vakantiedagen. [verweerder] heeft ter onderbouwing van de instemming door [verzoeker] een beroep gedaan op de door haar verstrekte roosters waarin de bouwvak en de wintersluiting rond kerst en oud en nieuw vermeld staan. [verzoeker] heeft met deze roosters ingestemd, althans hij heeft daartegen geen duidelijk bezwaar gemaakt, aldus [verweerder] . Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit het niet reageren van [verzoeker] op het rooster niet worden afgeleid dat hij heeft ingestemd met het opnemen van de openstaande vakantiedagen tijdens ziekte. [verweerder] dient daarom het vakantiesaldo aan [verzoeker] uit te betalen. Niet in geschil is dat [verzoeker] , als hij niet heeft ingestemd, aanspraak kan maken op uitbetaling van twee keer twintig uur wettelijke vakantiedagen. De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht daarover zal worden toegewezen.
Reiskosten
4.15.
[verzoeker] verzoekt om een verklaring voor recht dat [verweerder] gehouden is de door hem gemaakte reiskosten in verband met zijn bezoeken aan de arboarts te vergoeden. [verzoeker] stelt dat hij op grond van de cao voor deze bezoeken recht heeft op een reiskostenvergoeding van € 0,32 per km. [11] In totaal heeft [verzoeker] dertien keer met de auto de arboarts bezocht, wat door [verweerder] als onvoldoende onderbouwd wordt betwist.
4.16.
De kantonrechter zal de verzochte verklaring voor recht toewijzen. [verzoeker] heeft voldoende toegelicht en onderbouwd dat hij dertien keer met de auto naar de arboarts is geweest. [verzoeker] heeft ter onderbouwing een e-mail van 23 maart 2021 van A. Snijders, verzuimbegeleider bij Bedrijfsgezondheidsdienst Noord-West, met als onderwerp
“Data fysieke spreekuren”overgelegd. Uit deze e-mail blijkt dat [verzoeker] in de periode van 18 januari 2018 tot en met 13 november 2020 dertien keer naar het spreekuur van de arboarts is geweest. [verweerder] heeft niet weersproken dat [verzoeker] op grond van de cao recht heeft op reiskosten als hij op het spreekuur is geweest, zodat de door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht wordt toegewezen.
Leermeestertoeslag
4.17.
[verzoeker] stelt zich verder op het standpunt dat hij op grond van de cao [12] aanspraak kan maken op een leermeestertoeslag over de periode van 3 november 2017 tot 3 maart 2019. [verzoeker] voert daartoe aan dat hij tot 1 december 2017, voor zijn eerste ziekmelding, daadwerkelijk een of meerdere leerlingen heeft begeleid. [verweerder] dient voor de weken dat [verzoeker] leermeester is geweest een leermeestertoeslag uit te betalen en [verweerder] heeft deze leermeestertoeslag nooit uitbetaald, aldus [verzoeker] . [verweerder] betwist dat [verzoeker] aanspraak kan maken op een leermeestertoeslag en voert daartoe aan dat [verzoeker] nooit leermeester is geweest in de zin van de cao. [verzoeker] beschikt niet over de benodigde certificering, heeft geen leermeesterpas en heeft nooit de verplichte tweejaarlijkse nascholing gevolgd.
4.18.
De kantonrechter zal de verzochte verklaring voor recht afwijzen en overweegt daartoe dat in de cao de definitie van leermeester [13] en de eisen die worden gesteld aan een leermeester zijn opgenomen. [14] Vast staat dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan die definitie en de gestelde vereisten. [verzoeker] heeft immers geen speciale opleiding gevolgd en heeft niet de vereiste certificaten behaald. Dat [verzoeker] in de praktijk wellicht met leerlingen heeft gewerkt en leerlingen heeft begeleid, leidt er niet toe dat hij aanspraak kan maken op een leermeestertoeslag.
Jubileumuitkering
4.19.
[verzoeker] verzoekt tot slot voor recht te verklaren dat [verweerder] met terugwerkende kracht aan hem een jubileumgratificatie dient toe te kennen. [verzoeker] voert daartoe aan dat hij in ieder geval 12,5 jaar bij [verweerder] in dienst is geweest en dat aan een andere werknemer die 12,5 jaar in dienst was een envelop met inhoud en bloemen is gegeven. [verweerder] betwist dat sprake is van een recht op een jubileumuitkering en voert aan dat het geven van een jubileumuitkering ter vrije beoordeling van haar staat. De kantonrechter is van oordeel dat, omdat niet door [verzoeker] is gesteld of anderszins is gebleken op grond waarvan [verzoeker] recht heeft op een jubileumuitkering, de verzochte verklaring voor recht in dit kader moet worden afgewezen.
Overige verzoeken
4.20.
[verzoeker] heeft verzocht deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [verweerder] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Een beschikking waarin een arbeidsovereenkomst ontbonden wordt, is al uitvoerbaar bij voorraad [15] en hoeft daarom niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard. De toewijsbare verklaringen voor recht worden ook niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat een verklaring voor recht zich niet leent voor een ten uitvoerlegging. De kantonrechter zal voor het overige, waar mogelijk en aan de orde, de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.21.
Gelet op wat hiervoor is overwogen en beslist zullen de door [verzoeker] verzochte dwangsom en de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Proceskosten
4.22.
In verband met de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen, ook voor het geval [verzoeker] zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst intrekt.
het tegenverzoek
4.23.
[verweerder] vordert bij wijze van zelfstandig tegenverzoek ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij legt aan het verzoek ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – langdurige arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] . [16] De kantonrechter kan het verzoek van een werkgever op deze grond echter alleen ontbinden als de toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen is geweigerd. [17] Nu vast staat dat [verweerder] (nog) niet zo’n procedure heeft gevoerd bij het UWV, is zij niet-ontvankelijk in haar verzoek.
4.24.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat zij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met het verzoek van [verzoeker] worden de proceskosten bepaald op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoeker] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met
6 maart 2023.
Voor het geval [verzoeker] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 maart 2023;
5.3.
verklaart voor recht dat sprake is van opvolgend werkgeverschap en dat 30 augustus 1999 geldt als datum van indiensttreding van [verzoeker] bij [verweerder] ;
5.4.
verklaart voor recht dat [verzoeker] aanspraak kan maken op uitbetaling van twee keer twintig vakantiedagen;
5.5.
verklaart voor recht dat [verweerder] gehouden is de door [verzoeker] gemaakte reiskosten in verband met zijn bezoeken aan de arboarts conform de cao te vergoeden;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Voor het geval [verzoeker] het verzoek binnen die termijn intrekt:
5.8.
verklaart voor recht dat sprake is van opvolgend werkgeverschap en dat 30 augustus 1999 geldt als datum van indiensttreding van [verzoeker] bij [verweerder] ;
5.9.
verklaart voor recht dat [verzoeker] aanspraak kan maken op uitbetaling van twee keer twintig vakantiedagen;
5.10.
verklaart voor recht dat [verweerder] gehouden is de door [verzoeker] gemaakte reiskosten in verband met zijn bezoeken aan de arboarts conform de cao te vergoeden;
5.11.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.12.
wijst het meer of anders verzochte af.
het tegenverzoek
5.13.
verklaart [verweerder] niet-ontvankelijk in haar verzoek;
5.14.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [verzoeker] worden vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. M. Woerdman, kantonrechter en op 20 februari 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:671c lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:673 lid 1 onderdeel b sub 2 BW.
3.Artikel 7:686a lid 6 en 7 BW.
4.Zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1812 (Bam Infra Telecom B.V.)
5.Artikel 7:671c lid 2 onderdeel a BW.
6.Artikel 7:686a lid 3 BW.
7.Artikel 7:673 lid 4 onderdeel b BW.
8.Zie HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR2012:BV9603 (Van Tuinen / Wolters ).
9.Zie HR 17 november 2017 en 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2017:2905 (Constar) en ECLI:NL:HR:2018:1909 (Tzorg).
10.Artikel 7:637 lid 1 BW.
11.Artikel 5.9.1 van de cao.
12.Artikel 5.6 van de cao.
13.Artikel 10.1 van de cao.
14.Artikel 6.1.6 van de cao.
15.Artikel 7:683 lid 1 BW.
16.Artikel 7:669 lid 3 onderdeel b BW.
17.Artikel 7:671a lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW.