In deze zaak heeft de kantonrechter uitspraak gedaan over het verzoek van een werknemer om de arbeidsovereenkomst te ontbinden na langdurige arbeidsongeschiktheid van meer dan twee jaar. De werknemer, die sinds 6 mei 2020 arbeidsongeschikt is, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verwerende partij, een bouwbedrijf, en stelde dat hij recht had op een transitievergoeding die berekend moest worden vanaf een eerdere datum van indiensttreding, namelijk 30 augustus 1999, vanwege opvolgend werkgeverschap. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek tot ontbinding toewijsbaar was, maar dat er geen transitievergoeding werd toegekend omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De werknemer kreeg de gelegenheid om zijn verzoek in te trekken, maar de kantonrechter verklaarde dat de ontbinding voorwaardelijk werd uitgesproken. Daarnaast werden verklaringen voor recht afgegeven over het opvolgend werkgeverschap en de aanspraken van de werknemer op vakantiedagen en reiskostenvergoeding. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer om een leermeestertoeslag en een jubileumuitkering af, omdat niet was aangetoond dat hij aan de vereisten voldeed. De proceskosten werden geacht door beide partijen zelf te worden gedragen.