Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[gedaagde],
1.Het procesverloop
2.Feiten
[bedrijf]
ontslag op staande voet’. Daarin staat onder meer:
(…) Op 28 december 2022 heb jij een declaratie ingediend voor een bedrag van EU 350 inclusief BTW betreffende 50 Italiaanse lunches, die jij zou hebben bereid voor een lunch met jouw team op 24 december 2022. Op het document dat is ingediend, is de naam van een restaurant ( [bedrijf] ) vermeld, en wordt verwezen naar “ [gedaagde] , 24/12/2022”.
3.Het verzoek
4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek
5.De beoordeling
Yes top’, heeft [eiser] ook een factuur van [bedrijf] overgelegd voor een bedrag van € 350,00 inclusief btw én een betalingsbewijs van 11 januari 2023 van € 350,00 van [eiser] aan [betrokkene 3] ‘
Voor de 10 schalen pasta, en bedankt voor het voorschieten bij [bedrijf]’. Volgens [eiser] kocht [betrokkene 3] de ingrediënten in bij [bedrijf] , omdat hij de eigenaar kent, en betaalde [eiser] [betrokkene 3] uiteindelijk dan terug. Dat [betrokkene 3] en/of [bedrijf] hebben meegewerkt aan de (vermeende) fraude van [eiser] , zoals [gedaagde] aanvoert, is– ondanks de betwisting door [eiser] - niet aannemelijk gemaakt. Dat de goedkeuring van de declaratie zou hebben geleid tot het ten onrechte vergoeden van € 350,00 door [gedaagde] aan [eiser] , zoals in de ontslagbrief staat vermeld, volgt de kantonrechter dan ook niet.
Kamerstukken I, 2018-2019, 35074, F, pag. 26). Uit de wet en de wetsgeschiedenis blijkt niet dat vereist is dat één of meer van de ontslaggronden bijna voldragen zijn, maar wel dat de combinatie van omstandigheden meebrengt dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken.