Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1],
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1]
beiden wonende te [plaats 2]
7. [eiser 7],
8. [eiser 8],
beiden wonende te [plaats 5]
10. [eiser 10], wonende te [plaats 6]
11. [eiser 11], wonende te [plaats 2]
12. [eiser 12],
13. [eiser 13],
14. [eiser 14],
15. [eiser 15],
17. [eiser 17],
18. [eiser 18],
beiden wonende te [plaats 10]
19. [eiser 19], wonende te [plaats 11]
20. [eiser 20], wonende te [plaats 12]
Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
- € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zaterdag 1 oktober 2016, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 dan wel € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.Het verweer
5.De beoordeling
“
55. Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in het licht van overweging 14 ervan, aldus moet worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, om vrijgesteld te worden van haar verplichting tot compensatie van de passagiers in geval van langdurige vertraging of annulering van een vlucht, zich kan beroepen op een ⹂buitengewone omstandigheid” waardoor een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig heeft uitgevoerd, is getroffen, op voorwaarde dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de vertraging of annulering van de latere vlucht. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen. Daarbij dient hij met name rekening te houden met de wijze waarop het betreffen de luchtvaartuig door de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert wordt geëxploiteerd.”