In deze zaak heeft de vrouw, na een echtscheiding in 1994, een vordering ingesteld tegen de man voor het betalen van achterstallige pensioenbijdragen. De vrouw heeft op 13 oktober 2022 een dagvaarding uitgebracht, waarin zij stelt dat de man zijn verplichtingen uit een vaststellingsovereenkomst van 10 mei 2017 niet nakomt. De man heeft de vordering gedeeltelijk betwist, maar erkent dat hij enkele betalingen heeft opgeschort in afwachting van een 'levensteken' van de vrouw. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de man de pensioenbijdragen over augustus en september 2022 niet tijdig heeft betaald, maar dat hij deze betalingen uiteindelijk heeft voldaan. De rechter oordeelt dat de man zijn betalingsverplichting niet mag afhankelijk maken van het ontvangen van een levensteken van de vrouw. De vordering van de vrouw wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de man wordt veroordeeld tot betaling van de achterstallige pensioenbijdragen, voor zover hij de indexering niet volledig heeft doorberekend. De vordering om wettelijke rente wordt afgewezen, en de proceskosten worden door beide partijen gedragen. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter W. Aardenburg op 24 mei 2023.