Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[gedaagde]
1.Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling
Volgens [eiser] kan bij de bepaling van het door hem gewerkte aantal uur niet worden uitgegaan van de parkeertijden. Hij heeft op sommige momenten ook zonder gebruikmaking van de parkeervergunning geparkeerd of hij kwam op de fiets. Zijn zoon heeft meegewerkt en reed met [eiser] mee. Zijn uren zijn niet uitgesplitst op de facturen. Verder heeft [eiser] ook bouwmaterialen moeten ophalen en die uren kunnen niet via de parkeervergunning worden achterhaald.
€ 3.198,33. Dit bedrag komt in mindering op het door [eiser] gevorderde bedrag van
€ 6.169,98, zodat [gedaagde] nog een bedrag van € 2.971,65 verschuldigd is. In het tussenvonnis is al beslist dat de overige posten die [gedaagde] ter verrekening heeft aangevoerd, niet slagen.
€ 2.971,65 aan hoofdsom zal toewijzen. Verder was in het tussenvonnis al beslist dat de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten voor toewijzing gereed lagen, met dien verstande dat de hoogte van de toe te wijzen buitengerechtelijke kosten afhankelijk zal zijn van de uiteindelijk toe te wijzen hoofdsom. Het over de hoofdsom verschuldigde bedrag aan buitengerechtelijke kosten berekent de kantonrechter op € 422,17. De rente zal worden toegewezen vanaf de datum van verschuldigdheid, te weten 7 december 2020.