ECLI:NL:RBNHO:2023:4356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
10187571 CV EXPL 22-6579
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling uit hoofde van onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Aannemingsbedrijf B.V. (hierna: eiser) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] op basis van onverschuldigde betaling. Eiser vordert een bedrag van € 5.585,67, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten, omdat [gedaagde] een bedrag van € 4.838,15 ten onrechte heeft ontvangen. Eiser stelt dat dit bedrag per abuis dubbel is betaald en dat [gedaagde] weigert het bedrag terug te betalen. [gedaagde] erkent de dubbele betaling, maar beroept zich op verrekening met een openstaande factuur voor meerwerk dat hij voor eiser heeft uitgevoerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser de factuur ten onrechte dubbel heeft betaald, wat door [gedaagde] is erkend. Echter, de kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet voldoende heeft aangetoond dat er een openstaande factuur is waarmee verrekend kan worden. Hierdoor wordt het beroep op verrekening afgewezen. De kantonrechter heeft de vordering van eiser tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde wettelijke handelsrente over een bedrag van € 13.000,- is afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat zij een vordering van dat bedrag op [gedaagde] heeft.

De proceskosten worden volledig aan [gedaagde] opgelegd, omdat hij ongelijk heeft gekregen. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige vorderingen van eiser afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10187571 CV EXPL 22-6579
Uitspraakdatum: 17 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
[eiser] Aannemingsbedrijf B.V.
gevestigd en kantoor houdende te Leiden
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. H.J. Smit
tegen
[gedaagde]
h.o.d.n. [bedrijf]
wonende en zaakdoende te [plaats], gemeente [gemeente]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
in persoon verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 28 oktober 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling en schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Hierbij heeft hij nog producties overgelegd waarop [eiser] nog heeft gereageerd.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De vordering en het verweer

2.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 5.585,67 vermeerderd met wettelijke handelsrente over € 13.000,00 vanaf de dagvaarding tot algehele betaling en tot betaling van de proceskosten alsmede nakosten. Het bedrag van
€ 5.585,67 bestaat uit een hoofdsom van € 4.838,15, € 38,71 aan verschenen wettelijke rente en € 608,81 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van onverschuldigde betaling gehouden is een bedrag van € 4.838,15 dat [eiser] per abuis dubbel aan hem heeft betaald, aan haar terug te betalen. Zij stelt dat [gedaagde] weigert om dit bedrag aan haar terug te betalen, waardoor zij haar vordering uit handen heeft moeten geven en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden.
2.3.
[gedaagde] erkent dat de betreffende factuur dubbel heeft betaald maar beroept zich op verrekening met een nog openstaande factuur voor meerwerk dat hij voor [eiser] heeft uitgevoerd.
2.4.
[eiser] betwist dat er een openstaande factuur is waarmee verrekend kan worden. Zij verklaart dat zij geen opdracht heeft gegeven voor meerwerk. Zij wijst er op dat er een geschil bestaat tussen partijen, omdat [gedaagde] de overeengekomen aanneemsom tijdens de werkzaamheden meermaals ten onrechte heeft verhoogd.
2.5.
[gedaagde] blijft bij zijn stelling dat hij een verrekenbare vordering heeft. Wel erkent hij dat partijen hierover van mening verschillen.

3.De beoordeling

3.1.
Vaststaat dat [eiser] de factuur met nummer 20210121 ad € 4.838,15 ten onrechte dubbel heeft betaald. Dit is door [gedaagde] erkend.
3.2.
Vervolgens moet beoordeeld worden of [gedaagde] zich terecht beroept op verrekening van het teveel betaalde bedrag met een nog openstaande factuur van hem aan [eiser]. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] het bestaan en/of de gegrondheid van die factuur gemotiveerd heeft betwist. Dit maakt dat de kantonrechter niet op eenvoudige wijze kan vaststellen dat het verweer van [gedaagde] dat hij een verrekenbare vordering heeft gegrond is. Daarom zal aan dit beroep op verrekening voorbij gegaan worden.
3.3.
De door [eiser] gevorderde hoofdsom met de reeds verschenen rente zal worden toegewezen.
3.4.
[eiser] vordert verder de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 13.000,-. Gelet op de gevorderde hoofdsom en de in de dagvaarding gegeven toelichting, heeft [eiser] op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat zij een vordering van € 13.000,- heeft of heeft gehad op [gedaagde]. De gevorderde wettelijke handelsrente over voornoemd bedrag wordt afgewezen. De gewone wettelijke rente conform 6:119 BW is wel toewijsbaar op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ zal worden vermeld.
3.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt.
3.6.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. De kantonrechter zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.876,86, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 4.838,15 vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 608,81 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,41
griffierecht € 514,00
salaris gemachtigde € 660,00 ;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter