ECLI:NL:RBNHO:2023:4496

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
8816263 \ CV EXPL 20-8576
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft eiseres, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vertraging vond plaats op 4 augustus 2018, toen de passagiers van Amsterdam-Schiphol via Frankfurt naar Erbil zouden vliegen. Door een vertraging van de eerste vlucht, LH1003, misten zij hun aansluitende vlucht naar Erbil, wat resulteerde in een aankomstvertraging van 10 uur en 52 minuten. Eiseres vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die luchtreizigers beschermt bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging deels het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals het uitladen van bagage van een no-show passagier en beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging volledig het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de passagiers hun aansluitende vlucht zouden hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheden, en dat de vervoerder onvoldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagiers af, omdat de vertraging deels door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt, maar ook door andere factoren. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in hun vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8816263 \ CV EXPL 20-8576
Uitspraakdatum: 19 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige]beiden wonende te [plaats]
hierna te noemen de passagier
gemachtigde R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. L.E. Schalk en mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
Eiseres heeft bij dagvaarding van 21 juli 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. Eiseres heeft vervolgens een akte houdende overlegging producties overgelegd. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Eiseres heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder eiseres en haar minderjarige kind (hierna gezamenlijk: de passagiers) diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Erbil (Irak) op 4 augustus 2018.
2.2.
Volgens de overeenkomst zouden de passagiers op 4 augustus 2018 om 08:00 uur lokale tijd vanuit Amsterdam-Schiphol Airport met vlucht LH1003 vertrekken en om 09:05 uur lokale tijd aankomen op Frankfurt International Airport. Vanuit daar zouden zij met vlucht LH696 om 10:05 uur lokale tijd verder vliegen naar Erbil om daar om 15:25 uur lokale tijd aan te komen.
2.3.
Vlucht LH1003 van Amsterdam-Schiphol naar Frankfurt International Airport (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging hebben de passagiers hun aansluitende vlucht naar Erbil gemist. Als gevolg daarvan zijn de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht en zij zijn hiermee 10 uur en 52 minuten later dan oorspronkelijk gepland aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.4.
EUclaim heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.6.
Eiseres is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Eiseres vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2018, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Eiseres heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Eiseres stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur dan oorspronkelijk gepland zijn aangekomen op de eindbestemming te Irak, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
4.4.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd, omdat de bagage van een ingecheckte passagier, die niet aan boord ging, moest worden uitgeladen (code 85). Dit leverde een vertrekvertraging van 10 minuten op. Daarnaast werd de vlucht met 13 minuten vertraagd uitgevoerd doordat de luchtverkeersleiding beperkingen aan het toestel had opgelegd (code 89). Bovendien heeft het toestel bij aankomst in Frankfurt langer moeten taxiën, hetgeen voor een vertraging van drie minuten heeft gezorgd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de vervoerder naar het vluchtrapport van de vlucht.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder met het vluchtrapport en de toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat sprake is geweest van een ‘
no-show’waardoor de vlucht is vertraagd. De kantonrechter is van oordeel dat het ontbreken van een passagier, wat ertoe leidt dat de in het ruim geladen bagage uit het vliegtuig verwijderd moet worden, een onverwachts vliegveiligheidsprobleem oplevert, die niet inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaarmaatschappij. Het betreft hier immers een van buiten komende oorzaak waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen, zodat dit een buitengewone omstandigheid oplevert.
4.6.
De passagiers betwisten dat de vertraging wegens code 89O een buitengewone omstandigheid oplevert. De passagiers hebben allereerst gesteld dat de vervoerder de buitengewone omstandigheid onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter volgt de passagiers in hun stelling. De vervoerder heeft enkel toegelicht dat de luchtverkeersleiding restricties heeft afgegeven zonder dit te onderbouwen. Het overgelegde vluchtrapport volstaat in dit geval niet, omdat daaruit niet volgt of en zo ja hoe laat de luchtverkeersleiding restricties aan de vlucht heeft opgelegd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om hierover duidelijkheid te verschaffen nu de vervoerder een beroep doet op buitengewone omstandigheden. De vertraging wegens code 89O kan dan ook geen buitengewone omstandigheid opleveren.
4.7.
De vervoerder heeft verder aangevoerd dat het toestel bij aankomst in Frankfurt langer heeft moeten taxiën, hetgeen voor een vertraging van drie minuten heeft gezorgd. Dit levert volgens de vervoerder een buitengewone omstandigheid op. De kantonrechter is van oordeel dat een luchtvaartmaatschappij geen invloed heeft op de duur van de taxitijd. Tussen het moment dat het toestel aankomt bij de betreffende luchthaven en het moment dat het toestel naar de gate mag gaan, is het toestel in handen van de luchtverkeersleiding. Dit levert dan ook in het onderhavige geval, anders dan de passagiers stellen, een buitengewone omstandigheid op nu de vervoerder dit voldoende heeft onderbouwd. Het betreft bovendien geen gebeurtenis die inherent is aan de normale bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij. Dat sprake was, zoals de passagiers stellen, van een drukke dag en dat hierdoor congestie is ontstaan, maakt het voorgaande niet anders. Aldus is de vertraging in totaal voor de duur van 13 minuten ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid.
4.8.
Nu de vertraging van de onderhavige vlucht deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vlucht zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. De passagiers zijn om 09:32 uur lokale tijd aangekomen te Frankfurt. De aansluitende vlucht van de passagiers naar Erbil stond om 10:05 uur lokale tijd gepland te vertrekken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 13 minuten zou de vlucht om 09:19 uur (lokale tijd) te Frankfurt zijn gearriveerd. Niet in geschil is dat de minimale overstaptijd te Frankfurt 45 minuten bedraagt. Indien geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden, dan zouden de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gehaald. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.9.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken, hetgeen door de passagiers wordt betwist. De passagiers stellen dat de vervoerder op piekdagen enige reserve in zijn planning dient op te nemen. Voor zover de passagiers menen dat de vervoerder gehouden is om meer taxitijd in de planning op te nemen, houdt dit geen stand. Met de passagiers is de kantonrechter wel van oordeel dat een luchtvaartmaatschappij in een bepaalde reservetijd dient te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft een buffer van 15 minuten aangehouden, hetgeen de kantonrechter onvoldoende acht. Dit neemt niet weg dat de passagiers te Frankfurt een aankomstvertraging ten gevolge van buitengewone omstandigheden van 13 minuten hadden en dat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer hadden kunnen halen. De vervoerder heeft omgeboekt naar de eerst beschikbare vluchten. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wegens vertraging van de vlucht zal worden afgewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 398‬,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter