ECLI:NL:RBNHO:2023:4499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
9104845 \ CV EXPL 21-1935
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze bodemzaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines wegens compensatie voor een vertraging van meer dan drie uur van vlucht HV5424 van Pisa naar Amsterdam op 29 april 2018. De passagiers vorderen een totaalbedrag van € 1.500,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder, vertegenwoordigd door mr. L. Kloot, heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een stroomstoring op Schiphol en een staking van de Franse luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat in beginsel leidt tot een compensatieplicht voor de vervoerder. De vervoerder heeft echter niet voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet voorkomen hadden kunnen worden. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet heeft onderbouwd hoe de vertraging is ontstaan en dat de passagiers recht hebben op compensatie.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.772,25, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 272,25. Dit vonnis is uitgesproken op 10 mei 2023 door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9104845 \ CV EXPL 21-1935
Uitspraakdatum: 10 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],beiden wonende te [plaats 1]
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],beiden wonende te [plaats 2]
5.
[eiser 5], wonende te [plaats 3]
6.
[eiser 6], wonende te [plaats 4]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. L. Kloot

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 28 april 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich bij akte uitgelaten over (de producties bij) de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Gal Galilei Airport (Pisa, Italië) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 29 april 2018 met vlucht HV5424, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 272,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagiers opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. De passagiers zijn door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
4.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder gehouden is om tot betaling van compensatie over te gaan, omdat de kantonrechter in een soortgelijke situatie heeft geoordeeld dat de vervoeder tot compensatie dient over te gaan. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt de omstandigheid dat de vervoerder aan andere passagiers compensatie heeft uitgekeerd, niet dat de vervoerder gehouden is in alle andere gevallen op grond van het gelijkheidsbeginsel eveneens de compensatie uit te keren. Dit betoog van de passagiers kan daarom niet slagen.
4.4.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
4.5.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.6.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is uitgevoerd met het toestel PH-HZN. Dit toestel heeft voorafgaand aan de vlucht nog drie andere vluchten uitgevoerd, vlucht HV6143 (AMS-ALC), vlucht HV6144 (ALC-AMS) en vlucht HV5423 (AMS-PSA). Vlucht HV6144 had een oorspronkelijke vertrektijd van 08:15 uur UTC. De vervoerder heeft, onder verwijzing naar productie 18 bij antwoord, aangevoerd dat deze vlucht meermaals een gewijzigd slot opgelegd heeft gekregen in verband met een stroomstoring op Schiphol (code OE81). Dit heeft tot een vertrekvertraging van 2 uur en 5 minuten geleid. Vanwege tegenwind op de route (productie 21 bij antwoord) kon het opgelegde slot van 10:20 uur UTC niet worden gehaald. Dit heeft een aanvullende vertraging van 1 uur en 13 minuten veroorzaakt. Hoewel de HV6144 uiteindelijk om 11:33 uur UTC van de gate is vertrokken, kon het toestel, wegens een pechgeval op de landingsbaan van Alicante en een staking van de Franse luchtverkeersleiding, pas om 12:30 uur UTC – dus 57 minuten later – opstijgen. De voornoemde omstandigheden hebben tot een vertrekvertraging van 4 uur en 15 minuten geleid. De vertraging is tijdens de uitvoering van de vlucht iets ingelopen, zodat vlucht HV6144 uiteindelijk met een vertraging van 3 uur en 39 minuten in Amsterdam is aangekomen.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat in dit geval in het midden kan blijven in hoeverre de vertraging van vlucht HV6144 het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De passagiers zijn met 4 uur en 12 minuten vertraging op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers hebben terecht opgemerkt dat de vervoerder, net als in het aangehaalde vonnis van deze rechtbank van 3 maart 2021, niet heeft uitgewerkt hoe de vertragingsduur voor de onderhavige vlucht is opgebouwd. Weliswaar heeft de vervoerder onder verwijzing naar het
OCC Management Report(productie 5 bij antwoord) aangevoerd dat de vertraging van vlucht HV6144 doorwerkt naar de onderhavige vlucht, maar de vervoerder heeft nagelaten om te onderbouwen welke vertragingsduur dit heeft veroorzaakt. Bovendien heeft de vervoerder niet toegelicht hoe de aanvullende vertraging is ontstaan. Ook indien vast zou komen te staan dat de vertraging van vlucht HV6144 volledig te wijten is aan buitengewone omstandigheden, valt niet uit te sluiten dat de duur van de
reactionary delaytijdens de uitvoering van de rotatie is teruggelopen tot minder dan drie uur, terwijl de totale vertraging wegens problemen elders op de rotatie is opgelopen. Het had, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de passagiers, op de weg van de vervoerder gelegen om, bijvoorbeeld, de vluchtrapporten met een specificatie van alle deelvertragingsoorzaken van alle betrokken vluchten over te leggen. De vervoerder heeft dit nagelaten. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat de vertraging op de eindbestemming voor de duur van meer dan drie uur te wijten is aan (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.8.
De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging op de eindbestemming, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 272,25 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.772,25‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.500,00 vanaf 29 april 2018 en over € 272,25 vanaf 28 april 2020 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 398‬,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,5‬0 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter