ECLI:NL:RBNHO:2023:4585

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
10348470 \ VV EXPL 23-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand en terugbetaling lening

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Brals Horeca-Exploitatie B.V. (hierna: BHE) de gedaagde, een ondernemer die een café exploiteert, gedagvaard in kort geding wegens huurachterstand en de terugbetaling van een lening. De gedaagde huurt sinds 1 augustus 2022 een bedrijfsruimte van BHE en heeft een huurachterstand van € 13.700,35 opgebouwd per 14 maart 2023. Daarnaast heeft hij een lening van € 27.500,00 afgesloten bij een zusteronderneming van BHE, Brals Horeca Financiering BV, waarvan de terugbetaling ook in het geding is. De kantonrechter heeft op 11 april 2023 uitspraak gedaan in deze zaak.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat BHE een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van het gehuurde, gezien de oplopende huurachterstand en het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen door de gedaagde. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat de huurachterstand van meer dan drie maanden de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De gedaagde heeft weliswaar zijn financiële moeilijkheden aangevoerd, maar deze zijn niet voldoende om de ontruiming te voorkomen.

De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en de gedaagde veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, toekomstige huurtermijnen, een contractuele boete en de kosten van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot terugbetaling van de lening is eveneens toegewezen, waarbij de gedaagde het openstaande bedrag van € 26.709,73 moet terugbetalen, vermeerderd met rente. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die grotendeels ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10348470 \ VV EXPL 23-20
Uitspraakdatum: 11 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Brals Horeca-Exploitatie B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: BHE
gemachtigde: mr. J.M.J. van der Grinten
tegen
[gedaagde],handelend onder de naam
[bedrijf]
zaakdoende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
BHE heeft [gedaagde] op 14 maart 2023 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van BHE sinds 1 augustus 2022 een bedrijfsruimte en bedrijfswoning aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde). De huurprijs bedraagt € 2.741,07 per maand.
2.2.
[gedaagde] exploiteert in het gehuurde een café ([bedrijf]). Ten behoeve van de financiering van dit café heeft [gedaagde] met Brals Horeca Financiering BV (BHF) - een zusteronderneming van BHE - een overeenkomst van geldlening gesloten voor een bedrag van € 27.500,00. [gedaagde] is op grond van die overeenkomst verplicht om het geleende bedrag, vermeerderd met rente, in zestig maandelijkse termijn van € 531,65 terug te betalen aan BHF.
2.3.
[gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Per 14 maart 2023 bedroeg de huurachterstand € 13.700,35. Ook heeft [gedaagde] niet voldaan aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening. Deze betalingsachterstand bedroeg per 14 maart 2023 € 2.658,25.

3.Het geschil

3.1.
BHE vordert (samengevat) dat de kantonrechter, bij wijze van voorlopige voorziening, [gedaagde] veroordeelt om:
- het gehuurde te ontruimen;
- de huurachterstand van € 13.700,35 te betalen, vermeerderd met een boete;
- de toekomstige huurtermijnen te betalen zolang [gedaagde] het gehuurde niet heeft ontruimd, vermeerderd met een boete;
- de resterende lening van € 26.709,73 terug te betalen, vermeerderd met 6% rente per maand en een extra contractuele rente van 6% per maand;
- de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen.
3.2.
BHE legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] ernstig tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huur- en de geldleningsovereenkomst. Volgens BHE is de huurachterstand zo groot dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden, zodat ontruiming van het gehuurde in deze procedure gerechtvaardigd is.
3.3.
[gedaagde] erkent de betalingsachterstand. Hij voert aan dat hij aan het begin van de overeenkomst diverse schulden heeft moeten afbetalen en dat hij een aantal maanden een tegenvallende omzet heeft gedraaid. Volgens [gedaagde] draait het café nu beter en zijn er mogelijkheden om de huur alsnog te betalen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als BHE daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een oplopende betalingsachterstand waarbij de lopende termijnen niet worden voldaan. [gedaagde] heeft het spoedeisend belang van BHE ook niet betwist.
Huurachterstand
4.2.
[gedaagde] heeft de huurachterstand per 14 maart 2023 van € 13.700,35 niet betwist. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Ontruiming
4.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Dat is alleen anders wanneer de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Aangezien sprake is van een huurachterstand van meer dan drie maanden, staat vast dat [gedaagde] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. De door [gedaagde] aangevoerde financiële moeilijkheden, hoe vervelend ook, leiden niet tot het oordeel dat ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure niet gerechtvaardigd is. [gedaagde] heeft ook onvoldoende concreet gemaakt dat hij in staat is om de huurachterstand in te lopen. Ter zitting is bovendien gebleken dat eerdere toezeggingen niet zijn nagekomen. De gevorderde ontruiming wordt daarom toegewezen. De kantonrechter zal de ontruimingstermijn bepalen op zeven dagen na betekening van dit vonnis.
4.4.
BHE vordert dat zij gemachtigd wordt om deze ontruiming “des nodig voor rekening van [gedaagde] te doen bewerkstelligen”. De kantonrechter zal dit onderdeel van de vordering afwijzen. De kantonrechter begrijpt dat BHE wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van de ontruiming indien [gedaagde] het gehuurde niet vrijwillig ontruimt. De met de ontruiming gemoeide kosten zijn echter slechts toewijsbaar als zij in redelijkheid zijn gemaakt, hetgeen niet op voorhand kan worden beoordeeld.
Boete
4.5.
BHE heeft op grond van artikel 18.2 van de algemene bepalingen een boete gevorderd van 2% per maand, met een minimum van € 300,00 over de zeven maanden waarin [gedaagde] de huur niet of te laat heeft betaald. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen deze contractuele boete. De gevorderde boete van in totaal € 2.100,00 (zeven maal € 300,00) zal dan ook als gegrond en niet weersproken worden toegewezen.
Toekomstige huurtermijnen en boete
4.6.
Verder wil BHE dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de toekomstige huurtermijnen zolang [gedaagde] het gehuurde niet heeft ontruimd. Zij vordert daartoe een bedrag van € 2.741,07 per maand vanaf 1 maart 2023. BHE heeft goede gronden om te vrezen dat [gedaagde] ook de toekomstige huur niet op tijd zal betalen. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen, maar wel vanaf de maand april 2023 omdat de huur van voor de maand maart 2023 hiervoor al is toegewezen. De gevorderde contractuele boete over de toekomstige huurtermijnen zal worden afgewezen omdat deze nog niet opeisbaar zijn en onzeker is of [gedaagde] deze verschuldigd zal zijn.
De lening
4.7.
BHE wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het restant van de lening, een bedrag van € 26.709,73, in één keer terug te betalen.
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat het gevorderde bedrag boven de competentiegrens van € 25.000,00 van artikel 93 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ligt en geen “aardvordering” betreft zoals omschreven in art. 93 sub c en d Rv. Het gevolg hiervan zou zijn dat de kantonrechter niet bevoegd is om over deze vordering te oordelen. In dit geval ligt dat anders, omdat artikel 94 lid 2 Rv bepaalt dat indien één van de ingestelde vorderingen wel een aardvordering betreft, alle vorderingen door de kantonrechter worden behandeld, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich verzet tegen afzonderlijke behandeling. Daarvan is hier sprake. De vorderingen tot ontruiming en tot betaling van de huur betreffen wel aardvorderingen en de vordering tot terugbetaling ziet op een lening die uitsluitend mocht worden gebruikt ten behoeve van de financiering van het café in het gehuurde. Daarmee bestaat tussen de vorderingen een zodanige samenhang dat het (voor beide partijen) onwenselijk is dat partijen hiervoor een afzonderlijke procedure bij de rechtbank zou moet worden gevoerd.
4.9.
Uit artikel 5 van de geldleningsovereenkomst volgt dat het geleende direct in zijn geheel opeisbaar is als [gedaagde] te kort schiet in de nakoming van een verplichting uit de geldleningsovereenkomst of de huurovereenkomst. Vast staat dat aan die voorwaarde is voldaan. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat de openstaande som € 26.709,73 bedraagt. [gedaagde] zal dit bedrag dus moeten terugbetalen. Weliswaar heeft [gedaagde] de overeenkomst van geldlening gesloten met BHF, een zusteronderneming van BHE, maar BHE heeft gesteld dat BHF aan BHE last heeft gegeven om in eigen naam tot incasso van het door [gedaagde] aan BHF verschuldigde over te gaan. [gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaat. Daarmee is BHE bevoegd om de vordering die BHF op [gedaagde] heeft te innen en kan [gedaagde] bevrijdend aan BHE bevrijdend betalen. De vordering zal daarom worden toegewezen.
De rente over de lening
4.10.
BHE vordert over de hoofdsom 6% rente per maand en daarbovenop een extra rente van 6% per maand. BHE baseert dit op artikel 6 van de geldleningsovereenkomst. De kantonrechter is echter van oordeel dat niet aannemelijk is dat dit onderdeel van de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Uit artikel 6 van de geldleningsovereenkomst blijkt immers niet dat [gedaagde] een rente van 6% per maand verschuldigd is. In dat artikel staat:
Indien schuldenaar in verzuim is met de nakoming van enige verplichting wordt de door schuldenaar krachtens artikel 2 over het bedrag der lening verschuldigde rente verhoogd met 6% voor zo lang het verzuim van de schuldenaar voortduurt. Tevens zal schuldenaar in dat geval over het bedrag van zijn betalingsachterstand een rente verschuldigd zijn van 2% per maand.De kantonrechter neemt aan dat de in het artikel vermelde verhoging van 6% ziet op een verhoging van 6% (punt) per jaar en niet op 6% rente per maand. De bepaling verwijst immers naar het artikel 2 van de overeenkomst waarin het ook gaat om een rente van 6% op jaarbasis. Een redelijke uitleg van artikel 6 brengt daarom met zich mee dat [gedaagde] in totaal 12% rente per jaar is verschuldigd over het openstaande bedrag voor zolang hij met betaling daarvan in verzuim is. Daar komt dan nog 2% per maand over de betalingsachterstand bovenop. De kantonrechter zal de vordering in zoverre dus toewijzen en voor het meerdere afwijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.11.
BHE vordert € 1.103,52 en € 1.260,94 aan buitengerechtelijke incassokosten. Daarbij ziet het eerste bedrag op kosten voor het innen van de huurachterstand en het tweede bedrag op kosten voor het innen van het volledige door [gedaagde] geleende bedrag. De kantonrechter stelt vast dat BHE voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat ten aanzien van de huurachterstand buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 1.103,52 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Dat ook incassowerkzaamheden zijn verricht ten aanzien van de vordering tot terugbetaling van de volledige lening is echter niet gebleken. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.12.
De wettelijke rente over de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten zal zoals gevorderd wordt toegewezen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis.
Proceskosten
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij (grotendeels) ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde, gelegen te ([postcode]) [plaats], [adres], met al het zijne en de zijnen, maar onder achterlating van wat aan BHE toebehoort, te ontruimen en, onder afgifte van de sleutels, ter algehele en vrije beschikking van BHE te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan BHE te betalen een bedrag van € 13.700,35 aan huurachterstand, alsmede een bedrag van € 2.741,07 per maand, met ingang van de maand april 2023, zolang [gedaagde] het gehuurde niet heeft ontruimd, te vermeerderen met een bedrag van € 2.100,00 aan boete;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan BHE te betalen een bedrag van € 1.103,52 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan BHE te betalen een bedrag van € 26.709,73, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente van 12% per jaar, alsmede te vermeerderen met 2% per maand over het aan BHE verschuldigde bedrag, vanaf 1 maart 2023 totdat [gedaagde] volledig aan zijn betalingsverplichting zal hebben voldaan;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 104,02
griffierecht € 1384,00
salaris gemachtigde € 529,00 , vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
wijs de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter