ECLI:NL:RBNHO:2023:4831

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
9912218 \ CV EXPL 22-3163
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie voor vertraging van vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vertegenwoordigd door mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De feiten van de zaak zijn als volgt: de passagiers, die op 22 december 2021 van Amsterdam naar Toronto zouden vliegen, hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van de eerste vlucht van meer dan drie uur. AirHelp heeft de vordering tot compensatie van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente, ingesteld, maar de vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging te wijten was aan de de-icing procedure, die als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van AirHelp is afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van AirHelp gesteld. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. S.N. Schipper op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9912218 \ CV EXPL 22-3163
Uitspraakdatum: 15 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AirHelp Germany GmbH
gevestigd te Berlijn (Duitsland)
eiser
hierna te noemen: AirHelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
AirHelp heeft bij dagvaarding van 16 mei 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
AirHelp heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 22 december 2021 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Frankfurt am Main Airport, Frankfurt (Duitsland) naar Pearson International Airport, Toronto (Canada).
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, met vluchtnummer LH1003 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar alternatieve vluchten en met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming te Toronto.
2.3.
De passagiers hebben hun vermeende vorderingsrecht middels cessie overgedragen aan AirHelp.
2.4.
AirHelp heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
AirHelp heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de compensatie te voldoen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming te Toronto, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een vervoerder in het voorkomende geval aan te tonen dat hij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen, de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behalve wanneer hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – en dat de buitengewone omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht hebben geleid.
5.3.
De vervoerder voert aan dat de vertraging voor de duur van 36 minuten is veroorzaakt door (het wachten op) de de-icing procedure. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer het vluchtrapport en het de-icing rapport van de vlucht overgelegd. Uit het vluchtrapport volgt dat de vertraging voor de duur van 36 minuten is veroorzaakt wegens vertragingscode 75A. Volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” staat vertragingscode 75A voor “
De/Anti-icing”. De de-icing procedure houdt in dat een chemische stof op het vliegtuig wordt gespoten om het toestel ijsvrij te maken en voor een bepaalde tijd ook ijsvrij te houden. De vervoerder is daarbij afhankelijk van de faciliteiten van de luchthaven van vertrek alsook de luchtverkeersleiding. Daarbij speelt mee dat voor elke vertrekkende toestel op de luchthaven geldt, dat bij bepaalde weersomstandigheden, het toestel dient te worden ge-de-iced waardoor congestie op die luchthaven kan ontstaan, aldus de vervoerder. Onbetwist is dat de luchtverkeersleiding beslist wanneer het toestel van het platform mag vertrekken en dat de de-icing procedure kort voor vertrek dient plaats te vinden. De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de de-icing procedure als de uitvoering van de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. De vervoerder heeft met het overleggen van het vluchtrapport en zijn toelichting daarop dan ook gemotiveerd onderbouwd dat de vertraging voor de duur van 36 minuten het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.4.
De vervoerder voert daarnaast aan dat de vlucht 15 minuten vertraging heeft opgelopen wegens vertragingscode 32S, hetgeen volgens de “Standard IATA Delay Codes” staat voor: “
Late/lack off loading staff”. Deze vertragingscode is volgens de vervoerder irrelevant voor de uiteindelijke vertraging van de vlucht, nu dit deel van de vertraging ook zou zijn ontstaan indien het toestel tijdig klaar had gestaan voor vertrek. Het toestel had immers ook in dat geval moeten wachten op de de-icing procedure, aldus nog steeds de vervoerder. Het verweer van de vervoerder is door AirHelp niet gemotiveerd betwist. Zodoende is komen vast te staan dat de vertraging van de vlucht voor de duur van 51 minuten het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Niet in geschil is dat tussen de twee aansluitende vluchten een overstaptijd van 60 minuten was gepland en dat de minimale connectietijd te Frankfurt 45 minuten bedraagt. Dit houdt in dat de passagiers een buffer hadden van 15 minuten om de aansluitende vlucht te halen, hetgeen door de kantonrechter als onvoldoende wordt gekwalificeerd omdat in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. Dit neemt niet weg dat de passagiers te Frankfurt een niet geringe aankomstvertraging van 43 minuten hadden, welke vertraging niet met een buffer van 20 minuten zou zijn opgevangen. Voor zover AirHelp stelt dat de passagiers de aansluitende vlucht hadden kunnen halen indien de vervoerder een buffer van 20 minuten had aangehouden, nu de aansluitende vlucht met een vertrekvertraging van 34 minuten is uitgevoerd, oordeelt de kantonrechter als volgt. De passagiers zijn met een vertraging van 43 minuten om 09:28 uur (lokale tijd) aangekomen te Frankfurt. De aansluitende vlucht is daadwerkelijk om 09:58 uur (lokale tijd) vertrokken. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de passagiers, ook indien de vervoerder een buffer zou hebben aangehouden van 20 minuten, in het onderhavige geval de aansluitende vlucht niet hadden kunnen halen. De minimale overstaptijd te Frankfurt is immers 45 minuten. Onder deze omstandigheden kan dan ook niet worden geoordeeld dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de onderhavige vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder voert aan dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerst mogelijke beschikbare vlucht, hetgeen niet door AirHelp wordt betwist. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie zal dan ook worden afgewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van AirHelp, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van AirHelp, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de AirHelp tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 264,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de AirHelp tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
6.3.
verklaart dit vonnis – voor wat betreft de proceskostenveroordeling – uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter